In deze zaak heeft de maatschap beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, waarbij een randvoorwaardenkorting van 30% werd opgelegd op de aangevraagde subsidies uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) voor het jaar 2022. De korting was gebaseerd op de niet-naleving van de verplichtingen met betrekking tot het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De minister stelde dat de maatschap aansprakelijk was voor de overtredingen die waren vastgesteld door een toezichthouder van Waterschap Brabantse Delta, die aangaf dat gewasbeschermingsmiddelen op de taluds van watergangen waren terechtgekomen. De maatschap betwistte de aan haar opgelegde korting en voerde aan dat de minister niet zorgvuldig had gehandeld bij het nemen van het besluit. De zitting vond plaats op 17 juli 2025, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven oordeelde dat de minister de korting ten onrechte had vastgesteld op 30% en dat de maatschap niet opzettelijk had gehandeld. Het College vernietigde het bestreden besluit en stelde de korting vast op 20%. De minister werd ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de maatschap.