ECLI:NL:CBB:2025:556

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
24/174
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor niet-naleving van gewasbeschermingsmiddelen bij GLB-subsidies

In deze zaak heeft de maatschap beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, waarbij een randvoorwaardenkorting van 30% werd opgelegd op de aangevraagde subsidies uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) voor het jaar 2022. De korting was gebaseerd op de niet-naleving van de verplichtingen met betrekking tot het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De minister stelde dat de maatschap aansprakelijk was voor de overtredingen die waren vastgesteld door een toezichthouder van Waterschap Brabantse Delta, die aangaf dat gewasbeschermingsmiddelen op de taluds van watergangen waren terechtgekomen. De maatschap betwistte de aan haar opgelegde korting en voerde aan dat de minister niet zorgvuldig had gehandeld bij het nemen van het besluit. De zitting vond plaats op 17 juli 2025, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven oordeelde dat de minister de korting ten onrechte had vastgesteld op 30% en dat de maatschap niet opzettelijk had gehandeld. Het College vernietigde het bestreden besluit en stelde de korting vast op 20%. De minister werd ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de maatschap.

Uitspraak

uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 24/174
uitspraak van de meervoudige kamer van 14 oktober 2025 in de zaak tussen
[naam 1], te [woonplaats] (de maatschap)
(gemachtigde: E. Nieuwenhuizen)
en
de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
(gemachtigde: mr. E.H.J. Jansen)
Procesverloop
Met het besluit van 29 augustus 2023 (het kortingsbesluit) heeft de minister op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling) een randvoorwaardenkorting van 30% (randvoorwaardenkorting) vastgesteld op alle door de maatschap voor het jaar 2022 aangevraagde subsidies uit het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB).
Met het besluit van 9 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister het kortingsbesluit gehandhaafd.
De maatschap heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 17 juli 2025. Aan de zitting hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen. Voor de maatschap was verder aanwezig [naam 2] .
Overwegingen
Aanleiding voor deze procedure
1.1 De maatschap exploiteert een landbouwbedrijf. Zij heeft voor het jaar 2022 de
basis- en vergroeningsbetaling aangevraagd.
1.2 De maatschap heeft opdracht gegeven aan Loon-, sloop- en grondverzetbedrijf
[naam 3] (loonbedrijf) bespuitingswerkzaamheden uit te voeren op haar percelen. Op 28 april 2022 heeft een medewerker van het loonbedrijf die werkzaamheden uitgevoerd.
1.3 Op 3 mei 2022 heeft een toezichthouder van Waterschap Brabantse Delta, naar aanleiding van een (telefonische) melding op 29 april 2022, een controle uitgevoerd op twee percelen van het bedrijf van de maatschap. De toezichthouder heeft van zijn bevindingen op 18 januari 2023 een rapport van bevindingen opgesteld. In dit rapport staat, voor zover van belang, het volgende:

“[…]Bevindingen

[…]
Ik, [naam toezichthouder], zag, dat de taluds van voornoemde waterlopen met gras waren begroeid. Ik zag dat tussen het gras diverse onkruiden, voornamelijk brandnetels en akkerdistels, groeiden. Ik zag dat de brandnetels en akkerdistels op de taluds van voornoemde waterlopen, niet meer fris groen oogden en dat ze 'vergroeiingsverschijnselen' vertoonden.
Ik zag deze 'vergroeiingsverschijnselen' op betreffende taluds over een gezamenlijke lengte van circa 500 meter. Ik zag dat deze verschijnselen zich niet voordeden aan het gras, dat ter plaatse van deze brandnetels en akkerdistels op de taluds van voornoemde waterlopen groeiden. Ik heb in de waterlopen, die buiten het bespoten gebied lag, geen aangetaste vegetatie geconstateerd.
Van de onaangetaste vegetatie, heb ik, [naam toezichthouder], kleurenfoto's […] gemaakt welke tevens in de bijlage kadastrale plattegrond met kleurenfoto’s zijn opgenomen en als bijlage -2- bij dit Rapport van bevindingen is gevoegd.
Op het moment dat ik [naam toezichthouder] mij voor nader onderzoek op voornoemde percelen bevond, rook ik een scherpe en chemische geur waarbij ik irritatie van mijn bovenste
ademhalingswegen (neus en keel) en mijn longen ervaarde.
Ambtshalve is mij, [naam toezichthouder], bekend dat aan de hand van de vergroeiingsverschijnselen van de brandnetels en akkerdistels en het feit dat deze verschijnselen zich niet voordeden in het gras, deze symptomen vermoedelijk veroorzaakt werden door een bespuiting met een 'groeistof', te weten gewasbeschermingsmiddelen die de werkzame stof 'MCPA' of 'MCPP' bevatten.
Ik, [naam toezichthouder], heb de lengte van de waterlopen, waarbij de vegetatie 'vergroeiingsverschijnselen' vertoonde, digitaal opgemeten. Naar aanleiding daarvan stelde ik vast dat over een gezamenlijke lengte van circa 518 meter de vegetatie, met 'vergroeiingsverschijnselen' op de taluds van deze waterlopen, vermoedelijk was veroorzaakt door een bespuiting met een 'groeistof', die de werkzame stof 'MCPA' of 'MCPP' bevatten.
[…]

Verhoor overtreder 3

[…]
"Ik ben eigenaar van [naam loonbedrijf].
Op 28-04-2022 heeft [medewerker loonbedrijf] bespuitingswerkzaamheden uitgevoerd. Ik heb de opdracht gegeven om de spuitwerkzaamheden uit te voeren.
[…]
Tijdens het uitvoeren van de spuitwerkzaamheden was het droog en [medewerker loonbedrijf] zei dat de wind met vlagen aanwezig was. [medewerker loonbedrijf] vroeg wat hij nou moest met de wind die aan het opspelen was.
Als namelijk middel in de tank zit dan moet het eruit gespoten worden omdat dit anders bezinkt en onderin de tank van de spuitmachine vast komt te zitten.
[…]
Ik ben op het bespoten perceel gaan kijken en heb aan de hand van de rijsporen uitgerekend dat circa 0,50 tot 1 meter zeker anderhalve meter vanaf de waterlijn is aangehouden.
[…]
Tijdens de spuitwerkzaamheden stak de wind ineens op en dat er zal met vlagen eventueel wat middel richting de slootkant zijn gewaaid. Ik ben op locatie geweest en heb geconcludeerd dat [medewerker loonbedrijf], op basis van de wielsporen van de spuitmachine wat hij achter liet na de bespuiting, de spuit ver genoeg uit de waterkant gehouden heeft en dat het een ongelukkige samenloop van omstandigheden is geweest wat hier heeft plaatsgevonden en de oorzaak was van wind.
De wielersporen waren ver genoeg van de kant gezien de breedte van de spuitboom.
Wij zijn als bedrijf serieus bezig met het milieu om alles zo goed als mogelijk te doen zoals middelen die toegestaan zijn in waterwingebied te gebruiken waar dit kan.[…]

Email correspondentie

[…]
Kort en zakelijk weergegeven, verklaarde Overtreder 4, als volgt:
[…]
Op 28-04-2022 heb ik, [naam medewerker loonbedrijf], op akkerpercelen bespuitingswerkzaamheden uitgevoerd[…]
. De eigenaar van de percelen is [naam maatschap][…]
. Ik ben niet op de hoogte of met de perceel eigenaar afspraken zijn gemaakt over de bespuitingswerkzaamheden.
[…]
Toen ik begon met de bespuitingwerkzaamheden was het windstil maar tijdens de werkzaamheden stak er een stevige wind op met vlagen. Ik heb de bespuiting met de middelen Cirran en Tapir uitgevoerd.[…]
Ik ben bekend met het wettelijk gebruikersvoorschrift van het bestrijdingsmiddel. Ik weet dat het verboden is om bestrijdingsmiddelen op het talud van een sloot toe te passen.
Ik heb zeker 1,5 meter afstand van de sloot aangehouden. Ik weet dat het verboden is om vegetatie op de taludkant van de watergang dood te spuiten.
Ik weet dat ik vanwege de spuitvrije zone ver genoeg uit de kant moet blijven maar op dit perceel heeft de wind me verrast en is het helaas fout gegaan.[…]
[…]
Gewasbeschermingsmiddelen:
[…]
Middels de website van het College van Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden (CTGB) heb ik, [naam toezichthouder], het wettelijk gebruiksvoorschrift voor onderstaande gewasbeschermingsmiddelen afgedrukt:
CIRRAN, Toelatingsnummer: 13976N, met als werkzame stof MCPA en
TAPIR, Toelatingsnummer: 15258N.
[…]”
1.4
De minister heeft de maatschap de randvoorwaardenkorting opgelegd in verband met de niet-naleving van de in artikel 55, eerste en tweede zin, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (Verordening 1107/2009) opgenomen verplichting om gewasbeschermingsmiddelen op juiste wijze, volgens de goede gewasbeschermingspraktijken en de gebruiksvoorschriften te gebruiken. Volgens de minister was sprake van opzet en bestaan gronden voor een verhoging van de korting naar 30%, omdat er sterk aangetaste vegetatie is geconstateerd over een lengte van 518 meter. De overtreding blijft dus niet beperkt tot het bedrijf van de maatschap, maar beïnvloedt ook de omgeving van het bedrijf, terwijl de bespuitingen onomkeerbaar zijn.
Standpunten van partijen
2.1
De maatschap is het niet eens met de aan haar opgelegde randvoorwaardenkorting en voert daartoe – samengevat weergegeven – het volgende aan.
2.2
Het bestreden besluit is niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen. Bij het nemen van het kortingsbesluit beschikte de minister niet over de foto’s die worden genoemd in het rapport van bevindingen. Verder mocht het rapport van bevindingen niet dienen als grondslag voor de randvoorwaardenkorting. Het rapport is niet op ambtseed opgemaakt en op concrete punten bekritiseerd. Tussen de controle en de datum waarop het rapport is opgesteld liggen ruim acht maanden, waardoor de maatschap in haar bewijspositie is benadeeld. Ook is haar niet de gelegenheid geboden om tegenbewijs te leveren, over onder meer de melding die is gedaan. De melding is op 29 april 2022 gedaan, één dag na de spuitwerkzaamheden. Aan de vegetatie kon toen nog niets te zien zijn. De toezichthouder heeft niet onderzocht of de vermoedelijke melder zelf spuitwerkzaamheden heeft verricht. De door de toezichthouder waargenomen geur kan niet nog zes dagen na het spuitwerk aanwezig geweest zijn.
2.3
Verder kan de maatschap geen opzettelijke niet-naleving van een randvoorwaarde worden verweten. De spuitwerkzaamheden zijn uitgevoerd door een derde. Het betreft een deskundig bedrijf waarvan de gebruikte spuitmiddelen en installatie voldeden aan geldende regelgeving. Dit bedrijf werkt al jaren samen met de maatschap en werd voor dit perceel al voor de tiende keer ingeschakeld. De instructies waren in al die jaren duidelijk. De maatschap bestrijdt de stelling van de minister dat de keuze voor dit bedrijf niet de juiste is geweest en/of dat de maatschap tekort zou zijn geschoten in het geven van adequate instructies en/of het houden van afdoende toezicht. Deze stelling van de minister komt erop neer dat op de maatschap een risicoaansprakelijkheid rust en dat de aantasting van de vegetatie altijd, ongeacht de afwezigheid van opzet of schuld, aan haar moet worden toegerekend. Zelfs als de aantasting mogelijk door de buurman zou zijn veroorzaakt.
2.4
Tot slot heeft de minister de hoogte van de randvoorwaardenkorting ten onrechte vastgesteld op 30%. De maatschap is geen recidivist, er zijn geen blijvende gevolgen en er zijn geen verzwarende omstandigheden. De maatschap betwist dat er sprake was van een sterk aangetaste vegetatie over een lengte van 518 meter. De getoonde foto's laten slechts zien dat een enkel gewas (brandnetels) op verspreide plaatsen is aangetast. Bovendien zijn het loonbedrijf en de medewerker van het loonbedrijf al fors beboet.
3 De minister heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Beoordeling van het beroep
Het regelgevend kader
4.1
Op grond van de artikelen 91, 92 en 93 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1306/2013) moet een landbouwer die rechtstreekse betalingen ontvangt, de in bijlage II genoemde beheerseisen in acht nemen. In deze bijlage wordt onder meer verwezen naar artikel 55, eerste en tweede zin, van Verordening 1107/2009. Daarin is bepaald dat een juist gebruik inhoudt dat de beginselen van goede gewasbeschermingspraktijken worden toegepast, en dat wordt voldaan aan de voorschriften die overeenkomstig artikel 31 van Verordening 1107/2009 zijn vastgesteld en op het etiket nader zijn aangegeven. De wettelijke gebruiksvoorschriften van Cirran en Tapir kennen geen toelating voor gebruik op het talud van een watergang. Op grond van artikel 20, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden is het verboden in strijd te handelen met artikel 55 van Verordening 1107/2009 of de ter uitvoering daarvan vastgestelde verordeningen.
4.2
Op grond van de hiervoor weergegeven bepalingen van Verordening 1306/2013 is de betaling van het volledige bedrag van de door de landbouwer aangevraagde rechtstreekse landbouwsteun afhankelijk gesteld van de naleving van randvoorwaarden. Bij niet-naleving van deze randvoorwaarden – in dit geval artikel 55 van Verordening 1107/2009 – wordt het steunbedrag gekort of ingetrokken.
Is artikel 55 van Verordening 1107/2009 overtreden en was sprake van (voorwaardelijk) opzet?
5.1
Volgens vaste rechtspraak, waaronder de uitspraak van het College van 14 maart 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:131) mag een bestuursorgaan, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent. Als een rapport van bevindingen, zoals in dit geval, niet op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt, komt aan de in het rapport vermelde feiten en omstandigheden daarmee minder bewijskracht toe, dan wanneer deze zouden zijn opgenomen in een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Maar dit betekent niet dat het bestuursorgaan zijn besluit niet (uitsluitend) op het rapport van bevindingen mocht baseren. Het ligt op de weg van degene bij wie de controle is verricht om aannemelijk te maken dat de bevindingen niettemin onjuist zijn (zie onder andere de uitspraak van het College van 19 september 2023, ECLI:NL:CBB:2023:514).
5.2
De toezichthouder heeft in het rapport van bevindingen verklaard dat brandnetels en akkerdistels op taluds van waterlopen op percelen van de maatschap vergroeiingverschijnselen vertoonden en dat deze symptomen vermoedelijk veroorzaakt werden door een bespuiting met een groeistof, te weten gewasbeschermingsmiddelen die de werkzame stof 'MCPA' of 'MCPP' bevatten. Dit wordt ondersteund door foto’s die als bijlage aan het rapport zijn gehecht. Daarnaast heeft de medewerker van het loonbedrijf verklaard dat hij bespuitingswerkzaamheden heeft verricht op percelen van de maatschap met de middelen Cirran en Tapir, dat tijdens die werkzaamheden een hevige wind opstak en dat het toen fout is gegaan. In wat de maatschap heeft aangevoerd, ziet het College geen aanknopingspunt voor de conclusie dat de minister niet mocht uitgaan van de bevindingen van de toezichthouder. Dat het rapport van bevindingen niet op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt, betekent niet dat aan de bevindingen van de toezichthouder geen betekenis toe komt, zoals ook volgt uit het hiervoor onder 5.1 weergegeven beoordelingskader. De maatschap heeft de gelegenheid gehad op het rapport van bevindingen en de foto’s te reageren en heeft niet duidelijk gemaakt op welke wijze zij concreet in haar bewijspositie is benadeeld. Verder heeft de maatschap op de zitting erkend dat het loonbedrijf en niet degene die de melding heeft gedaan spuitwerkzaamheden heeft verricht op de door de toezichthouder gecontroleerde delen van de percelen van de maatschap.
5.3
Op basis van het rapport van bevindingen heeft de minister terecht vastgesteld dat een hoeveelheid van het gewasbeschermingsmiddel Cirran en/of Tapir op de taluds van watergangen op percelen van de maatschap is terecht gekomen en dat daardoor sprake is van niet-naleving van artikel 55 van Verordening 1107/2009. In zoverre bestaat geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen.
5.4
Met de minister is het College verder van oordeel dat sprake is van een opzettelijke niet-naleving. In het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van
27 februari 2014, Van der Ham, C-396/12 (ECLI:EU:C:2014:98) is geoordeeld dat ingeval inbreuk op de vereiste randvoorwaarden is gemaakt door een derde die werkzaamheden in opdracht van een steunontvanger uitvoert, deze begunstigde aansprakelijk kan worden gesteld voor die inbreuk indien hij opzettelijk of nalatig heeft gehandeld door de keuze van de derde, het op hem uitgeoefende toezicht en de hem gegeven instructies, ongeacht het opzettelijke of nalatige karakter van de gedraging van deze derde. Het gaat hier om gewasbeschermingsmiddelen die op gepaste wijze moeten worden gebruikt. De medewerker van het loonbedrijf heeft verklaard dat hij op de hoogte was van de gebruiksvoorschriften van die middelen en dat hij weet dat hij die middelen niet op het talud van een sloot mag toepassen. Hoewel het College wel wil aannemen dat de medewerker van het loonbedrijf tijdens het uitvoeren van de spuitwerkzaamheden werd verrast door een stevig opstekende wind, acht het College het mede gelet op de gezamenlijke lengte van circa 500 meter waarover vergroeiingsverschijnselen op de betreffende taluds zijn geconstateerd niet aannemelijk dat die medewerker niet eerder kon stoppen toen die wind eenmaal opstak en aldus kon worden voorkomen dat gewasbeschermingsmiddelen op het talud terecht kwamen. Niet gebleken is dat de maatschap instructies aan het loonbedrijf heeft gegeven met betrekking tot de spuitwerkzaamheden of daarop toezicht heeft gehouden. Door het loonbedrijf zonder instructies en/of toezicht te laten werken, heeft de maatschap de mogelijkheid aanvaard dat de bespuitingswerkzaamheden niet in overeenstemming met de randvoorwaarden zouden plaatsvinden en kan haar (voorwaardelijk) opzet van de niet-naleving worden verweten (vergelijk de uitspraak van het College van 12 oktober 2021, ECLI:NL:CBB:2021:929). Dat het loonbedrijf een professioneel bedrijf is en dat tussen de maatschap en het loonbedrijf sprake is van een bestendige werkrelatie, verklaart wellicht waarom de maatschap geen instructies heeft gegeven en toezicht heeft gehouden, maar doet daaraan in het licht van wat het Hof van Justitie in genoemd arrest heeft overwogen over de aansprakelijkheid van de begunstigde bij inschakeling van een derde, op zich zelf niet af (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraken van het College van 3 december 2014, ECLI:NL:CBB:2014:467, 6 november 2018, ECLI:NL:CBB:2018:585 en 3 september 2024, ECLI:NL:CBB:2024:622).
Hoogte van de korting
6.1
Uit artikel 40 van de Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 (Verordening 640/2014) volgt dat de korting in de regel 20% van het totale steunbedrag bedraagt, indien sprake is van een opzettelijke niet-naleving. Het betaalorgaan kan evenwel op basis van de beoordeling van het belang van de niet-naleving die de bevoegde controleautoriteit in het evaluatiegedeelte van het controleverslag daaraan heeft toegekend, op basis van de in artikel 38, eerste tot en met vierde lid, genoemde criteria, besluiten om dat percentage te verlagen tot niet minder dan 15% of te verhogen tot maximaal 100% van dat totale bedrag. De criteria zijn – kort gezegd – herhaling, omvang, ernst en het permanente karakter van de niet-naleving.
6.2
Afgemeten aan dit beoordelingskader is het College van oordeel dat hier een korting van 20% gerechtvaardigd is. Het College deelt dus niet het standpunt van de minister dat de ernst van de niet-naleving in dit geval noopt tot een korting van 30%, terwijl, anders dan de maatschap aanvoert, er geen aanleiding bestaat tot een lagere korting over te gaan dan de in de regel op te leggen korting van 20%. Op zichzelf genomen is juist dat artikel 55 van Verordening 1107/2009 ertoe strekt een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu te waarborgen, en dat de gevolgen van toepassing van de middelen groot kunnen zijn, zoals blijkt uit het veiligheidsinformatieblad dat onderdeel uitmaakt van het wettelijk gebruiksvoorschrift van het middel Tapir. Verder heeft de minister er met juistheid op gewezen dat de gevolgen in omvang niet zijn beperkt tot het bedrijf zelf, maar ook invloed hebben op het milieu, en dat de bespuiting niet ongedaan gemaakt kan worden. Dat, zoals de minister aanvoert, de niet-naleving heeft plaatsgevonden over een lengte van meer dan 200 meter rechtvaardigt in de gegeven omstandigheden echter geen verhoging van 20% naar 30% (vergelijk de uitspraak van het College van 24 september 2024, ECLI:NL:CBB:2024:657). Deze zaak kan ook niet op één lijn worden gesteld met de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van het College van 24 september 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:655) waarnaar de minister op de zitting heeft verwezen. In die zaak was bewust Round-Up langs en op het talud (over een lengte van 420 meter) van het aangrenzend landbouwperceel gespoten en was de oppervlakte waarop de niet-naleving plaatsvond dusdanig groot dat dit onder die omstandigheden aanleiding gaf de vastgestelde korting wegens grote ernst te verhogen. Het College oordeelde dat de lengte van het talud, maar meer nog de (permanente) impact op het milieu aanleiding geven om het kortingspercentage te verhogen tot 30%. Van een dergelijke situatie is in de zaak van de maatschap geen sprake.
Slotsom
7.1
Het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond. Het College zal dat besluit vernietigen. Het College ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en zal het kortingsbesluit herroepen en de randvoorwaardenkorting voor de maatschap op alle subsidies van het GLB die zij in het jaar 2022 heeft aangevraagd vaststellen op 20% en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
7.2
Het College zal bepalen dat de minister de door de maatschap gemaakte kosten voor de behandeling van het bezwaar moet vergoeden. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 647,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 647,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
Het College:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het kortingsbesluit en stelt de randvoorwaardenkorting voor de maatschap vast op 20% op alle subsidies van het GLB die zij in 2022 heeft aangevraagd;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 371,- aan de maatschap te vergoeden;
- veroordeelt de minister in de door de maatschap gemaakte kosten van bezwaar tot een bedrag van € 647,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, mr. C.T. Aalbers en mr. A. van Gijzen, in aanwezigheid van mr. A. Graefe, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2025.
w.g. A. Venekamp w.g. A. Graefe