ECLI:NL:CRVB:2015:3506
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de hoogte van de dwangsom en opschorting van de beslistermijn in het bestuursrecht
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de appellant, vertegenwoordigd door mr. J.W. van de Wege, in beroep ging tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven. Het college had op 7 maart 2012 maatregelen tot verlaging van de bijstand van de appellant opgelegd, waarop appellant bezwaar maakte. Het bezwaar werd ingediend op 3 april 2012, maar de appellant vroeg om uitstel om zijn gronden aan te vullen. Het college verleende dit uitstel, maar de appellant stelde dat er geen sprake was van verwijtbaar gedrag en dat de beslistermijn niet opgeschort had mogen worden.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de termijn voor het beslissen op het bezwaarschrift niet opgeschort kon worden door de termijn die het college aan appellant had gegeven voor het aanvullen van de gronden. De Raad concludeerde dat de rechtbank niet had moeten oordelen dat het bezwaarschrift niet voldeed aan de vereisten, omdat er geen verzuim was. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en stelde de dwangsom vast op het maximumbedrag van € 1.260,-. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die op € 980,- werden begroot, en het college moest het griffierecht van € 164,- vergoeden.