ECLI:NL:CRVB:2015:3657
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op basis van de Wmo zonder bewijs van dakloosheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een man van Tibetaanse afkomst die in 2009 in Nederland arriveerde, had een aanvraag ingediend voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Deze aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam afgewezen, omdat er geen sprake was van feitelijke dakloosheid of een concrete dreiging van dakloosheid. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat de rechtbank artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) te beperkt had geïnterpreteerd. De Raad heeft echter geoordeeld dat de appellant op basis van de Wmo en de Vreemdelingenwet 2000 geen recht had op maatschappelijke opvang. De Raad heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken die de verdeling van bevoegdheden met betrekking tot de opvang van vreemdelingen verduidelijken. De Raad concludeerde dat er geen positieve verplichting voor het college bestond om de appellant opvang te bieden op basis van het EVRM.
De Raad heeft vastgesteld dat er gedurende de relevante periode van 13 juli 2012 tot en met 19 februari 2013 geen situatie van dakloosheid of dreiging van dakloosheid was. Daarom werd het hoger beroep afgewezen en werd de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen en werd er geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.