ECLI:NL:CRVB:2015:3931
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag wegens niet woonachtig op het uitkeringsadres en onjuiste feitelijke grondslag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) door het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen. Appellante had op 9 december 2013 een aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen op 27 februari 2014, omdat het college van mening was dat zij niet haar hoofdverblijf had op het opgegeven adres. Na een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, die het besluit van 2 juli 2014 had vernietigd, heeft het college de aanvraag opnieuw afgewezen op andere gronden, namelijk dat appellante onvoldoende aannemelijk had gemaakt hoe zij in haar levensonderhoud had voorzien.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat appellante in de te beoordelen periode van 9 december 2013 tot en met 27 februari 2014 in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De Raad oordeelde dat het college ten onrechte de aanvraag had afgewezen op basis van een onjuiste feitelijke grondslag. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond. Het college werd opgedragen om opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen, waarbij het recht op bijstand alsnog vastgesteld moet worden.
De Raad benadrukte dat appellante, ondanks dat zij geen bewijs kon leveren van alternatieve inkomsten, voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij in de periode in geding niet over middelen beschikte. De Raad oordeelde verder dat het college de ontvangen bedragen van derden ten onrechte in mindering had gebracht op de bijstandsnorm, en dat de hoogte van de toeslag niet correct was vastgesteld. De Raad veroordeelde het college ook in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.027,- bedroegen.