ECLI:NL:CRVB:2017:1132

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 maart 2017
Publicatiedatum
22 maart 2017
Zaaknummer
15/5038 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van indicatiebesluiten voor persoonlijke verzorging in het kader van de AWBZ

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de indicatie voor persoonlijke verzorging van appellant, die een aanvraag heeft ingediend bij het CIZ op 17 februari 2009. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 juni 2015, waarin het beroep tegen het bestreden besluit van het CIZ ongegrond werd verklaard. De indicatie betreft de periode van 1 april 2009 tot en met 30 september 2009 voor persoonlijke verzorging, klasse 3, en van 1 oktober 2009 tot en met 24 oktober 2011 voor persoonlijke verzorging, klasse 2. De Raad oordeelt dat het CIZ de looptijd van de indicatie terecht heeft beperkt tot en met 24 oktober 2011. Appellant heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen eerdere indicatiebesluiten van 25 oktober 2011 en 12 maart 2013, wat voor zijn rekening en risico komt. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

15/5038 AWBZ
Datum uitspraak: 22 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
9 juni 2015, 14/4436 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling
tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Ben Ahmed, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2016. Appellant en zijn gemachtigde zijn, ondanks daartoe te zijn opgeroepen met bericht niet verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater. Het onderzoek ter zitting is geschorst voor een nadere beoordeling van het geschil door CIZ.
CIZ heeft de Raad hierover bij brief van 25 mei 2016 bericht en daarbij een nader stuk ingediend.
Appellant heeft bij brief van 23 juni 2016 een nader stuk ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Raad verwijst naar zijn eerdere uitspraak in deze procedure van 9 april 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1497).
1.2.
In de onder 1.1 genoemde uitspraak heeft de Raad geoordeeld dat het hoger beroep geen betrekking heeft op de besluiten van 26 oktober 2011 en 6 maart 2013 (lees: 25 oktober 2011 en 12 maart 2013), maar alleen op het besluit van 2 juli 2013. De Raad heeft verder geoordeeld dat de in het besluit van 2 juli 2013 gegeven indicatie voor de periode van
1 oktober 2009 tot en met 31 december 2010 – inhoudende persoonlijke verzorging klasse 2 – juist is. De Raad heeft het beroep tegen het besluit van 2 juli 2013 gegrond verklaard voor zover het betreft de weigering zorg voor appellant te indiceren vanaf 1 januari 2011, dit besluit in zoverre vernietigd en bepaald dat CIZ een nieuw besluit op bezwaar neemt over de vanaf 1 januari 2011 te indiceren zorg met inachtneming van deze uitspraak.
1.3.
Ter uitvoering van de uitspraak van de Raad heeft CIZ het besluit van 27 mei 2014 (bestreden besluit) genomen. CIZ heeft bij dit besluit het bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard en appellant voor de periode van 1 april 2009 tot en met
30 september 2009 geïndiceerd voor persoonlijke verzorging, klasse 3, en voor de periode van
1 oktober 2009 tot en met 24 oktober 2011 voor persoonlijke verzorging, klasse 2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellant hulp nodig heeft bij het aan- en uittrekken van zijn steunkousen en het aantrekken van zijn broek en schoenen. Omdat CIZ op aanvraag van appellant een nieuw indicatiebesluit heeft genomen met ingang van
25 oktober 2011 waartegen geen bezwaar is gemaakt, loopt de indicatieperiode van het bestreden besluit tot en met 24 oktober 2011.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, het volgende overwogen. Gelet op de uitspraak van de Raad van 9 april 2014 is alleen de periode van 1 januari 2011 tot en met 24 oktober 2011 in geding. Appellant heeft geen gronden aangevoerd tegen de indicatie over die periode. Omdat CIZ in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd op de bezwaargronden heeft gereageerd, had het op de weg van appellant gelegen om gemotiveerd te betogen dat, waarom en op welke punten het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft hij, samengevat, aangevoerd dat de indicatie voor persoonlijke verzorging moet doorlopen na 24 oktober 2011, omdat de besluiten van 25 oktober 2011 en 12 maart 2013 zijn gebaseerd op dezelfde onjuiste grondslag als het besluit van 2 juli 2013. Omdat het appellant pas door de uitspraken van de Raad van 1 mei 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9358) en 9 april 2014 duidelijk is geworden dat de besluiten van 25 oktober 2011 en 12 maart 2013 onjuist zijn, kan hem niet worden tegengeworpen dat hij geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen deze besluiten. Appellant heeft verder verzocht zijn hoger beroepschrift aan te merken als een verzoek om herziening.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In dit geschil ligt uitsluitend voor de aanvraag van 17 februari 2009. Met de daarna op nieuwe aanvragen van appellant genomen indicatiebesluiten van 25 oktober 2011 en
12 maart 2013 zijn telkens nieuwe indicatieperiodes begonnen. Gelet hierop heeft CIZ de looptijd van de indicatie die bij het bestreden besluit is verleend op de aanvraag van
17 februari 2009, terecht beperkt tot en met 24 oktober 2011. Indien appellant zich niet kon verenigen met de indicatiebesluiten van 25 oktober 2011 en 12 maart 2013, lag het op zijn weg om daartegen rechtsmiddelen aan te wenden. Dat hij dit niet heeft gedaan, komt voor zijn rekening en risico.
4.2.
Voor zover appellant de Raad heeft verzocht om herziening van de besluiten van
25 oktober 2011 en 12 maart 2013, geldt dat een dergelijk verzoek alleen bij CIZ kan worden ingediend. Appellant heeft van deze mogelijkheid ook gebruik gemaakt en CIZ heeft dit herzieningsverzoek bij besluit van 2 september 2014 afgewezen.
4.3.
Uit wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Omdat het hoger beroep niet slaagt, is veroordeling tot vergoeding van schade niet mogelijk, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner als voorzitter en D.S. de Vries en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2017.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) B. Dogan

KP