In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda. De zaak betreft de beëindiging van de bijstand van appellante per 20 december 2013 en de afwijzing van haar aanvragen om bijstand en bijzondere bijstand voor woonkosten. De Raad oordeelt dat de huurinkomsten van de zus van appellante niet als middelen kunnen worden aangemerkt, omdat appellante feitelijk niet over deze middelen kon beschikken. De Raad vernietigt de eerdere besluiten van de commissie en herroept de beëindiging van de bijstand, waardoor appellante recht heeft op nabetaling van de bijstand. Daarnaast wordt het verzoek om schadevergoeding toegewezen. De Raad bevestigt echter de afwijzing van de aanvraag voor woonkostentoeslag, omdat appellante niet heeft aangetoond dat zij niet over de middelen beschikte om in haar noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen en de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de omstandigheden van de aanvrager.