ECLI:NL:CRVB:2017:2641
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand en boete wegens niet gemelde eigendom van onroerend goed in Turkije
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand en de oplegging van een boete aan appellanten, die sinds 1 februari 1997 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanleiding voor de intrekking was een melding dat appellanten mogelijk in het bezit waren van onroerend goed in Turkije. Na onderzoek door de gemeente Rotterdam bleek dat appellanten een woning en landbouwgrond in Turkije bezaten, die niet waren gemeld bij het college. Het college heeft daarop besloten de bijstand over een bepaalde periode in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen. Tevens werd een boete opgelegd wegens schending van de inlichtingenverplichting. De rechtbank heeft de boete verlaagd, maar het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellanten de inlichtingenverplichting hadden geschonden, maar dat er geen sprake was van opzet, waardoor de boete moest worden aangepast. De Raad heeft de boete vastgesteld op € 3.485,18 en het college veroordeeld in de proceskosten van appellanten.