ECLI:NL:CRVB:2017:3175

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 augustus 2017
Publicatiedatum
14 september 2017
Zaaknummer
15/1828 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens niet-verzekerd zijn op eerste arbeidsongeschiktheidsdag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, vertegenwoordigd door mr. B. Kaya, had een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze aanvraag. De reden voor de weigering was dat de appellant op de door de verzekeringsarts vastgestelde eerste arbeidsongeschiktheidsdag, 1 april 2012, niet verzekerd was voor de Wet WIA. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak.

De appellant had eerder gewerkt als medewerker boekbinderij en als schoonmaker, maar was in 2009 naar Turkije verhuisd. Hij keerde in 2012 terug naar Nederland en diende zijn aanvraag in. Het Uwv stelde vast dat er pas medische gegevens beschikbaar waren vanaf 1 april 2012, en dat de appellant op dat moment niet verzekerd was. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet eerder dan op 1 april 2012 als mogelijk arbeidsongeschikt kon worden beschouwd, en dat hij geen recht had op een WIA-uitkering.

De appellant voerde aan dat hij al ziek was voor zijn ontslag in 2008, maar de Raad oordeelde dat er geen bewijs was voor deze claim. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat de appellant niet verzekerd was op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag en dat het hoger beroep niet slaagde. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/1828 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
3 maart 2015, 14/3729 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 16 augustus 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2017. Appellant en mr. Kaya zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als medewerker boekbinderij en van 10 januari 1984 tot
9 mei 2008 in dienst van [naam werkgever] . Hij heeft van 7 oktober 2009 tot
18 december 2009 gewerkt als schoonmaker. Op 18 december 2009 is appellant vertrokken naar Turkije. Daar heeft hij tot en met 5 april 2012 gewoond. Appellant is in april 2012 teruggekeerd naar Nederland.
1.2.
Het Uwv heeft op 12 december 2013 een aanvraagformulier ingevolge de
Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangen van appellant, waarop als eerste ziektedag 9 mei 2008 is ingevuld.
1.3.
Bij besluit van 12 maart 2014 heeft het Uwv geweigerd om appellant in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering, omdat appellant op de door de verzekeringsarts arbitrair vastgestelde eerste arbeidsongeschiktheidsdag – 1 april 2012 – niet verzekerd was voor de Wet WIA.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 17 september 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 maart 2014 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich volgens de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat er voor het eerst in april 2012 medische gegevens voorhanden zijn, zodat een mogelijke arbeidsongeschiktheid niet eerder dan per 1 april 2012 kan worden vastgesteld. Het door appellant overlegde rapport van arbeidsdeskundige R. Vervloet van 16 september 2013 geeft volgens de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Omdat appellant op
1 april 2012 niet verzekerd was voor de Wet WIA, heeft het Uwv terecht geweigerd om appellant in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat de eerste ziektedag is gelegen voor zijn ontslag per 9 mei 2008. Hem kan niet worden verweten dat hij niet eerder een uitkering heeft aangevraagd omdat hij door een psychiatrisch ziektebeeld lange tijd niet heeft erkend dat hij ziek was. Appellant heeft evenals in bezwaar en beroep verwezen naar het rapport van 17 augustus 2012 van psychiater E. Yaktemun en psycholoog E. Gumus van Avicenna, Polikliniek Interculturele Psychiatrie (Avicenna), waar hij sinds
18 mei 2012 wordt behandeld voor zijn psychische klachten. Tijdens de zitting bij de Raad heeft appellant een verzoek ingediend om een deskundige te benoemen. Hij heeft geen geld voor een onderzoek omdat sinds 2010 sprake is van een onherstelbaar inkomensverlies, zoals arbeidsdeskundige Vervloet heeft vastgesteld voor een procedure bij het Gerechtshof
’s-Hertogenbosch, ECLI:NL:GHSHE:2013:5668.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter beoordeling staat of het Uwv de eerste arbeidsongeschiktheidsdag terecht heeft vastgesteld op 1 april 2012 – toen appellant niet verzekerd was voor de Wet WIA – of dat de arbeidsongeschiktheid op een eerder moment – tijdens een periode dat appellant wel verzekerd was voor de Wet WIA – is ingetreden.
4.2.
De beroepsgrond van appellant dat hij reeds ziek was voordat het dienstverband eindigde op 9 mei 2008 vindt geen steun in beschikbare gegevens. In 2006 was er volgens de informatie van huisarts M. van Mesdag van 17 augustus 2012 sprake van spanningsklachten in verband met een arbeidsconflict. Volgens de huisarts heeft appellant voor zijn rugklachten sinds 2006, na een onderzoek door revalidatiearts J.W.E. Verlouw van 14 september 2006, geen contact meer opgenomen. Voorts vermeldt de huisarts dat appellant naar Turkije is verhuisd en zich in april 2012 weer bij de praktijk meldde met spanningsklachten na een scheiding van zijn vrouw drie jaar geleden. Uit deze stukken en het rapport van Avicenna van
17 augustus 2012 blijkt niet dat appellant voor 9 mei 2008 ziek was en wegens een psychiatrische ziekte niet in staat zou zijn geweest om zijn klachten te onderkennen.
4.3.
Niet in geschil is dat medische informatie ontbreekt van de periode na 9 mei 2008. Het risico van het ontbreken van alle voor een juiste beoordeling relevante gegevens bij een laattijdige aanvraag, komt voor rekening van appellant. Hiervoor wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 16 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:405. Door naar het buitenland te vertrekken heeft appellant zich onttrokken aan de mogelijkheid van controle en medisch onderzoek in Nederland. Bovendien heeft appellant geen stukken ingediend waaruit blijkt dat hij tijdens zijn verblijf in Turkije medische problemen heeft gehad. Ook uit het rapport van Avicenna van 17 augustus 2012 blijkt dat appellant, toen hij zich in mei 2012 aanmeldde, een blanco psychiatrische voorgeschiedenis had, behoudens twee gesprekken met een Turkse psycholoog. Niets wijst erop dat sprake was van ongeschiktheid voor arbeid tussen 9 mei 2008 en 1 april 2012. Appellant heeft van 7 oktober 2009 tot 18 december 2009 kunnen werken als schoonmaker. Het rapport van Vervloet bevat evenmin aanwijzingen voor het bestaan van arbeidsongeschiktheid op een eerder moment dan 1 april 2012. De rechtbank heeft dan ook op goede gronden geoordeeld dat het Uwv zich op standpunt heeft kunnen stellen dat appellant niet eerder dan op 1 april 2012 als mogelijk arbeidsongeschikt zou kunnen worden beschouwd, dat appellant op deze datum niet verzekerd was op grond van de Wet WIA en daarom niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering.
4.4.
Tijdens de zitting bij de Raad heeft appellant verzocht om de benoeming van een deskundige. Daarover wordt overwogen dat niet is gebleken dat appellant zich na
9 mei 2008 onder behandeling heeft gesteld in verband met de door hem geclaimde klachten. Wat appellant heeft aangevoerd komt overeen met de gegevens in het rapport van Avicenna van 17 augustus 2012 waarop de verzekeringsartsen hun beoordeling mede hebben gebaseerd. Uit het rapport van Avicenna blijkt niet dat sprake was van een psychiatrische ziekte waardoor appellant niet in staat zou zijn geweest om zijn klachten te onderkennen. Gelet hierop is er geen twijfel aan de door het Uwv vastgestelde eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Er zijn dan ook onvoldoende aanknopingspunten voor de benoeming van een deskundige.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade wordt afgewezen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en B.M. van Dun en E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2017.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) G.J. van Gendt

AB