ECLI:NL:CRVB:2017:562

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 februari 2017
Publicatiedatum
17 februari 2017
Zaaknummer
12/4685 CSV-S
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 februari 2017 uitspraak gedaan over een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in een bestuursrechtelijke procedure. Het verzoeker, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De Raad heeft het onderzoek heropend om een nadere uitspraak te doen over de gevorderde schadevergoeding. Verzoeker stelde dat de lange duur van de procedure aanleiding gaf voor schadevergoeding op basis van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Raad oordeelde dat de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties niet overschreden is als deze in totaal niet langer dan vier jaar duurt. In dit geval was de totale duur van de procedure echter vijf jaar en drie maanden, wat resulteerde in een overschrijding van de redelijke termijn met één jaar en drie maanden. De Raad heeft vastgesteld dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie) aansprakelijk is voor deze overschrijding en veroordeelt de Staat tot betaling van een schadevergoeding van € 1.500,- aan verzoeker. De uitspraak benadrukt het belang van een tijdige behandeling van bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

12/4685 CSV-S
Datum uitspraak: 17 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[verzoeker] wonende te [woonplaats] (verzoeker)
De Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie)
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak van 21 oktober 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4083) heeft de Raad uitspraak gedaan op het hoger beroep dat het Uwv had ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 juli 2012. Verder heeft de Raad het onderzoek heropend in deze zaak ten einde een nadere uitspraak te kunnen doen over de gevorderde schade.
Naar aanleiding van het verzoek van verzoeker om schadevergoeding wegens mogelijke overschrijding van de redelijke termijn heeft de Raad de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie) als partij aangemerkt voor wat betreft het aandeel van de bestuursrechter hierin.
Partijen hebben vervolgens toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Verzoeker heeft ter zake van de lange duur van de procedure verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2. Nu het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn betrekking heeft op een procedure naar aanleiding van een besluit dat voor 1 juli 2013 is bekend gemaakt, is hierop het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 juli 2013 (zie de uitspraak van de Raad van 29 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4904). Met verdragsconforme toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal de Raad het verzoek om schadevergoeding beoordelen.
3. De vraag of de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de complexiteit van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van verzoeker gedurende de hele procesgang en de aard van het bestreden besluit en het daardoor getroffen belang van verzoeker.
4. De redelijke termijn voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze is in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar in beslag heeft genomen. Daarbij geldt dat de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling in hoger beroep ten hoogste twee jaar mag duren, terwijl doorgaans geen sprake zal zijn van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De in overweging 3 vermelde criteria kunnen onder omstandigheden aanleiding geven overschrijding van deze behandelingsduren gerechtvaardigd te achten (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188 en de uitspraak van de Raad van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009).
5. Voor het voorliggende geval betekent dit het volgende.
6. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift van verzoeker op 22 juli 2011 tegen het besluit van 24 juni 2011 tot de datum van de uitspraak van 21 oktober 2016 zijn vijf jaar en drie maanden verstreken. De Raad heeft in de zaak zelf, die niet als complex is aan te merken, noch in de opstelling van verzoeker aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is daarom met één jaar en drie maanden overschreden. Er is geen sprake is van een te lange behandelduur bij het Uwv, nu tussen de ontvangst van het bezwaarschrift op
22 juli 2011 en het besluit van 7 december 2011 ruim vier maanden zijn verstreken. Vastgesteld moet worden dat sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase als geheel, nu deze in totaal vier jaar en ruim tien maanden heeft geduurd. De rechtbank heeft de haar toekomende behandelingsduur niet overschreden nu de behandeling bij de rechtbank, na de ontvangst van het beroepschrift op 16 januari 2012, zes maanden in beslag heeft genomen. De behandeling van het hoger beroep heeft vanaf de ontvangst door de Raad op 21 augustus 2012 van het beroepschrift tot de datum van de uitspraak vier jaar en twee maanden geduurd. Dit betekent dat de redelijke termijn als gevolg van de behandeling door de Raad met één jaar en drie maanden is overschreden. Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 26 januari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009), is in beginsel een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden. Hieruit volgt dat de Staat wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van drie maal € 500,-, in totaal € 1.500,-.
7. Voor een proceskosten in de veroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie) tot betaling aan verzoeker van een vergoeding van schade wegens het overschrijden van de redelijke termijn van € 1.500,-.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2017.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) M.S.E.S. Umans
sg