Uitspraak
16.6358 PW, 17/4256 PW
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De appellant ontving sinds 23 januari 2014 bijstand, aanvankelijk op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en later onder de Participatiewet (PW). De gemeente Rotterdam ontdekte via de Belastingdienst dat appellant op 31 december 2013 beschikte over een aanzienlijk bedrag op twee bankrekeningen, waarvan hij geen melding had gemaakt bij zijn aanvraag om bijstand. Dit leidde tot de intrekking van zijn bijstandsuitkering en een terugvordering van de ontvangen bijstand over de periode van 23 januari 2014 tot en met 30 juni 2015. Tevens werd er een boete opgelegd wegens het schenden van de inlichtingenverplichting. De rechtbank had eerder de boete gematigd, maar de Centrale Raad bevestigde de besluiten van de rechtbank en oordeelde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden. De Raad oordeelde dat het college terecht de bijstand had ingetrokken en de kosten had teruggevorderd, en dat de opgelegde boete in lijn was met de wetgeving en de omstandigheden van de zaak.