ECLI:NL:CRVB:2018:3322

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
17/1551 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en beoordeling van medische geschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die als isolatiemonteur werkte, had zich op 1 september 2014 ziek gemeld met rugklachten en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uwv heeft na een eerstejaars ZW-beoordeling vastgesteld dat appellant per 1 oktober 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop appellant in hoger beroep ging.

De Raad beoordeelde of het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en of er sprake was van 'equality of arms'. De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de functies die aan de beoordeling ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De Raad oordeelde dat er geen twijfel bestond over de juistheid van de medische beoordeling en dat appellant voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt te onderbouwen. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellant niet had onderschat en dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.

Uitspraak

17.1551 ZW

Datum uitspraak: 24 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
6 januari 2017, 16/1035 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. Hanenberg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft desgevraagd een reactie ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hanenberg. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Breevoort.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als isolatiemonteur voor gemiddeld 33,75 uur per week. Op 1 september 2014 heeft hij zich ziek gemeld met rugklachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 2 juni 2015 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
5 juni 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, heeft vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 78,56% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 3 augustus 2015 vastgesteld dat appellant vanaf 1 oktober 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 3 augustus 2015. Naar aanleiding van dat bezwaar is appellant onderzocht door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft de eerder opmaakte FML op 23 november 2015 aangepast. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens de oorspronkelijk geselecteerde functies opnieuw bezien en één van de drie functies die aan de schatting ten grondslag was gelegd vervangen door een functie die eerder als reservefunctie was geselecteerd. Op basis van de functies van samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar (SBC-code 267050), productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171) en productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), kan appellant onveranderd meer dan 65% verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Bij besluit van 4 januari 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 augustus 2015 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft – kort samengevat – geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De functionele mogelijkheden van appellant zijn juist vastgesteld. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht niet passend zijn voor appellant.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Naast zijn klachten aan rug en luchtwegen, heeft appellant ook last van nek-, schouder-, maag- en slokdarmklachten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een brief van een neuroloog overgelegd. Appellant acht zich niet in staat om de geselecteerde functies te vervullen. Appellant heeft verwezen naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 8 oktober 2015 inzake Korošec (ECLI:CE:EHCR:2015:1008JUD007721212) en aangevoerd dat de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid uitsluitend is geschied door het Uwv en de aan het Uwv verbonden deskundigen. Omdat er volgens appellant geen sprake is van een zuiver onafhankelijke beoordeling, is niet voldaan aan de eisen die het EHRM heeft gesteld. Appellant heeft de Raad daarom verzocht om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) heeft de Raad geoordeeld dat de kern van het beginsel van equality of arms erin is gelegen dat slechts als er evenwicht bestaat tussen partijen met betrekking tot de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen, de bestuursrechter in staat is een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven. In verband met de twijfel aan de onpartijdigheid van de verzekeringsartsen van het Uwv bij de vaststelling van de voor de betrokkene in aanmerking te nemen beperkingen, moet de rechter de vraag beantwoorden of de betrokkene voldoende ruimte heeft gehad tot betwisting van de medische bevindingen van de verzekeringsartsen, bijvoorbeeld door zelf medische stukken in te dienen. Indien op grond van het geheel aan gegevens wordt vastgesteld dat geen equality of arms tussen het Uwv en de betrokkene bestaat, zal de bestuursrechter moeten waarborgen dat dit evenwicht wordt hersteld.
4.3.
In de uitspraak van 30 juni 2017 heeft de Raad voorts de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. Dat leidt in dit geding tot het volgende.
Stap 1: zorgvuldigheid van de besluitvorming
4.4.
Het oordeel van de rechtbank dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest, wordt gedeeld. De verzekeringsarts heeft appellant gezien, kennisgenomen van het dossier en appellant zowel lichamelijk als psychisch onderzocht. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat deze het dossier eveneens heeft bestudeerd en de hoorzitting heeft bijgewoond, dat informatie van de behandelend sector is meegewogen en dat daarover op inzichtelijke wijze is gerapporteerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML aangepast (mede) naar aanleiding van de door appellant in bezwaar overgelegde medische informatie.
Stap 2: equality of arms
4.5.
Er is geen reden om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Appellant heeft in de procedures in bezwaar, bij de rechtbank en in hoger beroep gebruik gemaakt van de mogelijkheid om nadere stukken in te dienen over zijn medische situatie. Deze (medische) stukken zijn naar hun aard geschikt en vormen een redelijke mogelijkheid voor appellant om de bestuursrechter van zijn standpunt te overtuigen. De ingediende stukken zijn kenbaar betrokken bij de beoordeling van de arbeidsmogelijkheden van appellant. Er zijn geen aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt. Daarmee is in dit geval voldaan aan het vereiste van een gelijke procespositie. Uit het arrest Korošec volgt niet dat de rechter uit een oogpunt van equality of arms gehouden zou zijn in een situatie als hier aan de orde, waarin de verzekeringsarts van het Uwv inzichtelijk de informatie van de behandelend artsen heeft betrokken zodat deze door de rechter kan worden getoetst, een medisch deskundige te benoemen.
Stap 3: de inhoudelijke beoordeling
4.6.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding is om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden of te concluderen dat het Uwv een onvolledig beeld had van de medische situatie van appellant op 1 oktober 2015. Uit het rapport van 23 november 2015 komt naar voren dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van dossieronderzoek, de hoorzitting en de informatie van de behandelend sector de FML heeft aangepast op de items frequent zware lasten hanteren en stof/rook/gassen en dampen. Appellant heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn klachten op de datum in geding hadden moeten leiden tot het aannemen van meer of verdergaande beperkingen. De voorhanden zijnde medische informatie biedt daarvoor geen aanknopingspunten. In haar rapporten van 29 augustus 2016, 28 november 2016 en
15 maart 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de door appellant in beroep en hoger beroep overgelegde informatie van de behandelend sector. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd waarom de door appellant overgelegde informatie geen aanleiding geeft om tot een ander inzicht te komen over de belastbaarheid van appellant op 1 oktober 2015. Voor twijfel aan de juistheid van die reactie is geen aanleiding.
4.7.
Omdat er geen twijfel is over de juistheid van de medische beoordeling is er geen aanleiding een deskundige te benoemen.
4.8.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.8 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2018.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) W.M. Swinkels

CVG