In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 16 november 2016 een besluit van de Commissie Sociaal Domein (commissie SD) heeft vernietigd. Appellant, die vanaf 8 februari 2012 gedetineerd was en vanaf 24 februari 2014 bijstand ontving, werkte als oproepkracht in een restaurant. Naar aanleiding van een anonieme melding over zwart werken, heeft de gemeente Breda een onderzoek ingesteld. De commissie SD heeft op basis van dit onderzoek besloten de bijstand van appellant te herzien en een bedrag van € 8.873,50 terug te vorderen. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de commissie SD heeft het nader besluit genomen om de herziening en terugvordering te beperken tot een andere periode.
In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak de zaak beoordeeld. De Raad oordeelt dat de commissie SD niet bevoegd was om in mandaat op het bezwaar te beslissen, maar dat het bevoegdheidsgebrek geen gevolgen heeft voor de uitkomst van de zaak. Appellant heeft erkend dat hij meer uren heeft gewerkt dan hij heeft opgegeven, maar er is onduidelijkheid over de exacte data en omvang van deze uren. De Raad concludeert dat de commissie SD terecht de herziening en terugvordering heeft vastgesteld op basis van schattingen, gezien de schending van de inlichtingenverplichting door appellant. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze is aangevochten en veroordeelt het college in de proceskosten van appellant.