ECLI:NL:CRVB:2019:2355

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
18/2997 WMO15-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over aanspraak op maatwerkvoorziening beschermd wonen op grond van de Wmo 2015 door vreemdeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een vreemdeling, had verzocht om een maatwerkvoorziening beschermd wonen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had dit verzoek afgewezen, met als argument dat de appellant geen rechtmatig verblijf had. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat, zoals eerder in uitspraken van 3 oktober 2018 en 12 december 2018 is overwogen, vreemdelingen geen aanspraak kunnen maken op een maatwerkvoorziening beschermd wonen op grond van de Wmo 2015. De Raad vond dat de argumenten die de appellant naar voren had gebracht niet leidden tot een ander oordeel dan in de eerdere uitspraken. De Raad concludeerde dat de appellant niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander en dat hij derhalve geen recht heeft op de gevraagde zorg.

De uitspraak werd gedaan in het openbaar en de griffier, G.D. Alting Siberg, en de voorzitter, L.M. Tobé, hebben de beslissing ondertekend. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.2997 WMO15-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 mei 2018, 18/2469 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 10 juli 2019
Zitting hebben: L.M. Tobé als voorzitter en D.S. de Vries en N.R. Docter als leden
Griffier: G.D. Alting Siberg
Ter zitting is verschenen: mr. W.G. Fischer, namens appellant
Het onderzoek ter zitting heeft, gezamenlijk met de zaken 18/3765 WMO15,
18/3051 WMO15, 18/3686 WMO15 en 18/2871 WMO15 plaatsgevonden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Bij het bestreden besluit heeft het college de afwijzing van het verzoek van appellant om hem op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening beschermd wonen te verstrekken gehandhaafd. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant geen rechtmatig verblijf heeft.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, onder verwijzing naar artikel 1.2.2 van de Wmo 2015.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij beschermd wonen nodig heeft. Dit is medisch noodzakelijke zorg waarop ook vreemdelingen als appellant aanspraak hebben. Nu de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beschermd wonen niet wil bieden en het college de rechtstreekse toegang tot de zorgaanbieder blokkeert, zal het college de benodigde zorg op grond van de Wmo 2015 moeten bieden.
Appellant is geen vreemdeling als bedoeld in artikel 1.2.2, eerste lid, van de Wmo 2015 en is ook niet op grond van artikel 2.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 met een Nederlander gelijkgesteld.
Zoals eerder overwogen in de uitspraken van 3 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3022 en 12 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4209, kan een vreemdeling zoals appellant geen aanspraak maken op een maatwerkvoorziening beschermd wonen op grond van de
Wmo 2015. Hetgeen appellant in deze zaak naar voren heeft gebracht leidt de Raad niet tot een ander oordeel dan in die uitspraken.
Wat appellant verder nog naar voren heeft gebracht hoeft gezien het voorgaande geen bespreking meer.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) G.D. Alting Siberg (getekend) L.M. Tobé
md