Uitspraak
18.3051 WMO15-PV
BESLISSING
Wmo 2015. Hetgeen appellant in deze zaak naar voren heeft gebracht leidt de Raad niet tot een ander oordeel dan in die uitspraken.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 mei 2018. De appellant, een vreemdeling, had verzocht om een maatwerkvoorziening beschermd wonen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had dit verzoek afgewezen, met als argument dat de appellant geen rechtmatig verblijf had en daarom geen aanspraak kon maken op de gevraagde zorg. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij recht heeft op beschermd wonen, omdat dit medisch noodzakelijke zorg is. Hij stelde dat ook vreemdelingen recht hebben op deze zorg, en dat het college de toegang tot zorgaanbieders blokkeert. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de appellant geen vreemdeling is in de zin van artikel 1.2.2 van de Wmo 2015 en ook niet gelijkgesteld kan worden aan een Nederlander op basis van artikel 2.1 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. De Raad heeft verwezen naar eerdere uitspraken waarin werd bevestigd dat vreemdelingen geen aanspraak kunnen maken op maatwerkvoorzieningen beschermd wonen op grond van de Wmo 2015.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de argumenten van de appellant niet leiden tot een ander oordeel dan in eerdere uitspraken. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is vastgelegd in een proces-verbaal.