In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de re-integratie-inspanningen van de ex-werkgever van appellant, die sinds 4 augustus 2014 als vrachtwagenchauffeur werkzaam was via een uitzendbureau. Appellant was op 8 augustus 2014 uitgevallen wegens rugklachten en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet. Het Uwv had in 2016 besloten geen ziekengeldsanctie op te leggen aan de ex-werkgever, omdat deze voldoende re-integratie-inspanningen zou hebben verricht. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat de ex-werkgever tekort was geschoten in zijn re-integratieverplichtingen. De rechtbank Oost-Nederland had het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar in hoger beroep oordeelde de Centrale Raad dat de re-integratie-inspanningen van de ex-werkgever in spoor 1 en gedurende het eerste jaar niet voldoende waren geweest. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en het besluit van het Uwv, herroepte het besluit van 19 augustus 2016 en oordeelde dat het onderzoek heropend moest worden ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de schadevergoeding die appellant had verzocht. De Raad veroordeelde het Uwv ook tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand van appellant.