In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland, waarin haar beroepen tegen besluiten van het Uwv ongegrond zijn verklaard. Appellante, die als medewerkster concernadministratie en control werkte, meldde zich ziek in 2009 en ontving een WIA-uitkering. Het Uwv heeft haar arbeidsongeschiktheid in verschillende besluiten vastgesteld, waarbij zij in 2014 ongeschikt werd geacht voor haar volledige maatgevende arbeid, maar geschikt voor 50% van haar eigen werk. Appellante heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar heeft later in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv ten onrechte heeft gesteld dat zij volledig ongeschikt is voor haar eigen werk. De Raad heeft vastgesteld dat appellante zich kan vinden in de toekenning van de WIA-uitkering, maar niet in de motivering van het Uwv. De Raad oordeelt dat appellante geen voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraken, omdat het resultaat dat zij nastreeft geen feitelijke betekenis meer voor haar heeft. De hoger beroepen worden daarom niet-ontvankelijk verklaard.