ECLI:NL:CRVB:2021:486
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsrecht wegens hennepdrogerij en schending van inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellante, die sinds 1 juni 1996 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, had een hennepdrogerij in haar woning, waar op 16 mei 2018 5.970 gram hennep werd aangetroffen. Het college van burgemeester en wethouders van Groningen heeft de bijstand van appellante over de maand mei 2018 ingetrokken en teruggevorderd, omdat zij haar inlichtingenverplichting had geschonden door de hennepdrogerij niet te melden. De Raad oordeelde dat het exploiteren van een hennepdrogerij kan worden aangemerkt als het verrichten van op geld waardeerbare werkzaamheden, wat van invloed is op het recht op bijstand. Appellante heeft wisselend verklaard over de hennep en geen administratie bijgehouden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van appellante ongegrond werd verklaard. De Raad oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien en dat de terugvordering niet onevenredig was. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenverplichting en de gevolgen van het niet voldoen daaraan voor het recht op bijstand.