ECLI:NL:RBZWB:2021:3177

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
23 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 20_958
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan eisers wegens schending van de inlichtingenplicht onder de Participatiewet

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juni 2021, hebben eisers, die een uitkering ontvingen op basis van de Participatiewet, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis. Dit college had hen een boete opgelegd van € 5.533,-- wegens het niet melden van een hennepkwekerij en een auto, wat leidde tot een schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers onvoldoende inlichtingen hebben verstrekt over hun financiële situatie en de inkomsten uit de hennepkwekerij. De rechtbank oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, omdat er sprake was van een benadelingsbedrag van € 18.259,76, dat eisers onterecht hadden ontvangen. De rechtbank verwierp ook het argument van eisers dat zij dubbel gestraft werden, aangezien de strafrechtelijke vervolging voor een ander feit was. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde boete niet te hoog was en dat er geen dringende redenen waren om van de boete af te zien. Het beroep van eisers werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/958 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

[naam eiseres], te [plaatsnaam] , eiseres
gemachtigde: mr. R.E. Temmen,
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 2 mei 2019 (primaire besluit) heeft het college aan eisers een boete opgelegd.
In het besluit van 13 januari 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 19 mei 2021. Hierbij waren aanwezig eiseres en haar gemachtigde en namens het college drs. C.G.M.E. Poppe.

Overwegingen

Feiten
1. Eisers ontvingen een uitkering op grond van de Participatiewet. Met het besluit van 2 november 2018 is het recht op uitkering ingetrokken over de periode van 10 september 2016 tot en met 18 augustus 2017. Eisers hebben een bedrag van € 18.259,76 bruto teveel ontvangen en moeten dit terugbetalen. Het bezwaar van eisers tegen dit besluit is ongegrond verklaard. Eisers hebben beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar. Op 27 maart 2020 heeft deze rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Ook het hoger beroep is ongegrond verklaard. Deze zaak is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:CRVB:2021:402.
Met de brief van 7 maart 2019 heeft het college het voornemen kenbaar gemaakt om aan eisers een boete op te leggen van € 15.816,44. Eisers krijgen de gelegenheid om hierop te reageren.
Eisers hebben bij brief van 20 maart 2019 gereageerd. Op 10 april 2019 zijn zij gehoord.
Met het primaire besluit heeft het college een boete opgelegd van € 5.533,--. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Geschil
2. In geschil is of het college op goede gronden een boete van € 5.533,-- heeft opgelegd.
Wettelijk kader
3. Het college legt een bestuurlijke boete op als een belanghebbende de inlichtingenplicht heeft geschonden [1] . De daarvoor geldende regels zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak. Kort gezegd, komen deze regels op het volgende neer.
Bewijslast
In het geval van eisers heeft de schending van de inlichtingenplicht geleid tot intrekking van de uitkering en het opleggen van een boete. De bewijslast voor het college bij het opleggen van de boete is echter zwaarder dan die bij de intrekking van de uitkering. Dit komt omdat het bij de boete gaat om een punitieve sanctie (bestraffend) en bij de intrekking van de uitkering om een reparatoire sanctie (herstellend) [2] .
Hoogte boete
Het uitgangspunt is dat de hoogte van de boete gelijk is aan het bedrag dat de belanghebbenden ten onrechte aan bijstand ontvingen. Dit wordt het benadelingsbedrag genoemd. Het college moet echter ook rekening houden met de verwijtbaarheid en de financiële omstandigheden van de belanghebbenden.
Verwijtbaarheid
Het college moet bepalen of er sprake is van opzet, grove schuld, normale verwijtbaarheid of verminderde verwijtbaarheid. Het college mag in principe uitgaan van normale verwijtbaarheid. Bij de vraag of er sprake is van opzet of grove schuld ligt de bewijslast bij het college. Bij de vraag of er sprake is van verminderde verwijtbaarheid ligt de bewijslast bij de belanghebbende. De verwijtbaarheid is van invloed op de hoogte van de boete [3] .
Financiële omstandigheden
De belanghebbenden moeten de boete binnen een redelijke termijn kunnen terugbetalen. De mate van verwijtbaarheid is van invloed op die terugbetalingstermijn [4] .Het college moet daarbij ook rekening houden met de (fictieve) draagkracht van de belanghebbenden.
Standpunt eisers
4. Eisers voeren aan dat zij er niet van op de hoogte waren dat zij de hennepkwekerij en de auto moesten melden. Bovendien was de opbrengst nagenoeg nihil. Verder hebben eisers gesteld dat het niet redelijk is de termijn waarover de inlichtingenplicht is geschonden door te laten lopen tot het einde van de uitkering omdat eisers er niet van op de hoogte waren dat zij de auto moesten melden. Daar zou voor wat betreft de boete ook rekening mee moeten worden gehouden.
Eisers hebben geen enkel voordeel van de kwekerij gehad. De gemeente heeft geen nadeel omdat wat teveel is ontvangen wordt terugbetaald. De gemeente had kunnen volstaan met een waarschuwing. Eiser zijn van mening dat er sprake is van verminderde verwijtbaarheid.
Ook zijn eisers van mening dat er sprake is van een dringende reden om van de boete-oplegging af te zien.
Standpunt college
5. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat er wel sprake is van een benadelingsbedrag. Een waarschuwing of minimale boete is daarom niet mogelijk.
De door eisers genoemde omstandigheden geven geen aanleiding een dringende reden aan te nemen. Bij de vaststelling van de boete is het college uitgegaan van gemiddelde verwijtbaarheid, een daarbij behorend boetepercentage van 50% en van de mogelijkheid dat de boete binnen twaalf maanden kan worden afgelost. Omdat de boete, rekening houdend met deze aspecten, hoger uitkwam dan de maximale boete zoals bepaald in artikel 2, zevende lid, van het Boetebesluit, heeft het college de boete verder gematigd tot € 5.533,--.
Oordeel rechtbank
Overtreding inlichtingenplicht
6. Voor het opleggen van de boete is van belang dat er sprake is van overtreding van de inlichtingenplicht. Feiten en de overtreding van de inlichtingenplicht kunnen bij een boete in volle omvang worden beoordeeld [5] . Het college moet aantonen dat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden.
In de woning van eisers is op 9 februari 2017 een hennepkwekerij met twee kweekruimtes aangetroffen. Eisers hebben dat ook erkend. Eisers hebben ook erkend dat zij enige inkomsten, zij het minimaal en volledig teniet gedaan door de verbeurdverklaring van de auto, uit de hennepkwekerij hebben gehad. Het was voor eisers duidelijk, of het had ze duidelijk moeten zijn dat het exploiteren van een hennepkwekerij van invloed zou kunnen zijn op het recht op bijstand [6] . Dit klemt te meer nu eisers uit die hennepkwekerij ook inkomsten uit hebben genoten. Door deze hennepkwekerij niet te melden hebben zij hun inlichtingenplicht geschonden.
Anders dan eiser lijken te denken gaat het bij het melden van de aanschaf van de auto niet zozeer om de auto zelf maar om het niet geven van inlichtingen over de manier waarop zij de auto hebben gefinancierd. Hierover hebben eisers, ondanks uitvraag daarvan door het college, geen duidelijkheid gegeven. Ook hier is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van overtreding van de inlichtingenplicht. Het college was daarom gehouden een boete op te leggen. Er bestaat geen aanleiding om de periode waarover de inlichtingenplicht is geschonden te bekorten tot het moment van de ontdekking van de hennepkwekerij. Eisers hebben immers tot het einde van hun uitkering geen dan wel onvoldoende inlichtingen verschaft over de middelen waarmee zij de auto hebben gekocht.
Samenloop met strafzaak
7. Ter zitting hebben eisers gesteld dat zij feitelijk dubbel gestraft worden omdat eiser ook strafrechtelijk is vervolgd. Het enkele gegeven dat eiser ook strafrechtelijk is vervolgd en is veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, maakt echter niet dat er sprake is van een dubbele bestraffing. Het gaat hier immers om een andere feit. In de strafzaak ging het om overtreding van de Opiumwet. In deze zaak gaat het om overtreding van de inlichtingenplicht van de Participatiewet [7] . Er is dan ook geen sprake van schending van het ne bis in idem-beginsel, als bedoeld in artikel 5:43 van de Algemene wet bestuursrecht.
Benadeling
8. Eisers stelling dat er geen sprake is van benadeling volgt de rechtbank niet. Ingevolge artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet is het benadelingsbedrag het bedrag dat onverschuldigd is betaald vanwege de overtreding inlichtingenplicht. Dit is een bedrag van € 18.259,67. Dit bedrag is tot in hoger beroep in stand gebleven. Het staat dan ook vast dat dit het benadelingsbedrag is. Netto is dit € 15.816,44. Dat eisers een deel van dit bedrag al hebben terugbetaald en/of de auto verbeurd is verklaard, doet daaraan niet af. Nu sprake is van een benadelingsbedrag kon het college volgens artikel 2aa van het Boetebesluit niet volstaan met het geven van een waarschuwing.
Mate van verwijtbaarheid
9. In artikel 2a van het Boetebesluit zijn criteria opgenomen voor de bepaling van de mate van verwijtbaarheid. Niet in geschil is dat eisers niet voldoen aan de onder lid 2 vermelde voorwaarden. Hoewel deze opsomming niet limitatief is, is de rechtbank van oordeel dat er in de situatie van eisers geen aanleiding bestaat om verminderde verwijtbaarheid aan te nemen. Eisers wisten of behoorden te weten dat zij de hennepkwekerij moesten melden en dat zij inzage moesten geven in de manier waarop zij de auto hebben gefinancierd. Dat eisers mogelijk schulden hadden en geen andere uitweg zagen dan het exploiteren van een hennepkwekerij maakt niet dat hen geen of een verminderd verwijt te maken valt. De keuze om op deze manier uit de schulden te komen is een eigen keuze. Niet gebleken is dat deze keuze eisers niet aan te rekenen is.
Ook het gegeven dat eiseres niet achter het exploiteren van de hennepkwekerij stond, maar dat zij haar man niet wilde aangeven, maakt niet dat er sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Ook hier gaat het om een eigen keuze die eiseres aan te rekenen is.
Dringende reden
10. Bij een dringende reden gaat het om onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van de boete-oplegging. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is [8] . Het is aan eisers om de dringende redenen aannemelijk te maken. De rechtbank is van oordeel dat eisers hierin niet zijn geslaagd. Niet in geschil is dat eiseres ziek is, hetgeen voor eiseres belastend zal zijn, maar niet gebleken is dat de medische problemen worden veroorzaakt of dat deze verslechteren door de boete.
Ook de schulden geven geen aanleiding een dringende reden aan te nemen. De financiële gevolgen van een boete-oplegging doen zich pas voor als tot invordering wordt overgegaan. Daarbij worden eisers beschermd door de regels over de beslagvrije voet.
Draagkracht
11. Ter zitting is namens eisers nog aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met hun draagkracht. Ter onderbouwing van deze stelling hebben eisers gewezen op de termijnbedragen die zijn vastgesteld in het kader van de invordering van de terugvordering en de boete.
De rechtbank wijst erop dat de vaststelling van de draagkracht in het kader van een invordering een andere is dan die bij de vaststelling van de boete. Bij de invordering wordt onder andere rekening gehouden met extra woonkosten en ziektekosten. Dat bij de vaststelling van het termijnbedrag dat eisers moeten betalen daadwerkelijk rekening is gehouden met deze kosten blijkt uit het advies van de bezwaarcommissie.
Bij de vaststelling van de hoogte van de boete wordt gekeken naar de fictieve draagkracht. Dat betekent dat, ten tijde in geding, uitgegaan wordt van een fictieve draagkracht van 10% van de bijstandsnorm. Al het inkomen dat boven de bijstandsnorm ligt, wordt daarbij opgeteld [9] . Het ligt daarbij op de weg van eisers om inzicht te geven in hun financiële situatie [10] .
Eisers hebben wel enig inzicht gegeven in hun inkomsten, maar niet volledig. Ter zitting is namens het college gesteld dat eisers ten tijde in geding volgens Suwinet een gezamenlijk inkomen van € 3.700,-- per maand hadden (exclusief vakantiegeld). Dit is ter zitting niet betwist door eiseres. Overigens blijkt ook uit de door eiser tijdens de bezwaarprocedure overgelegde loonstrook dat hij een inkomen heeft van ruim € 2.000,-- netto. Inzake het inkomen van eiseres zijn geen stukken overgelegd. De rechtbank zal er bij de verdere beoordeling daarom van uitgaan dat eisers minimaal een inkomen van € 2.000,-- hadden.
De bijstandsnorm voor gehuwden bedroeg ten tijde in geding € 1.391,82 exclusief vakantietoeslag. De fictieve draagkracht uitgaande van de bijstandsnorm is dan € 139,18. Als alleen al gerekend wordt met het loon van eiser, komt daar nog een bedrag van € 608,18 bij (2.000 – 1.391,82) bij. In totaal een bedrag van € 747,36 exclusief vakantiegeld. Nog los van het inkomen van eiseres en het vakantiegeld zouden eisers, gelet op de fictieve draagkracht, in staat zijn de boete binnen twaalf maanden terug te betalen.
Ter zitting is gebleken dat aan eisers geen strafrechtelijke boete is opgelegd [11] . Er bestaat dan ook geen reden om de boete verder te matigen [12] .
Conclusie
12. Uit alles wat hiervoor is overwogen volgt dat de boete terecht is opgelegd en niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 23 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage wettelijk kader
Participatiewet
Artikel 17, eerste lid
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 18a
Eerste lid
Het college legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 17, eerste lid, en artikel 30c, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld of de gegevens en bewijsstukken, bedoeld in artikel 30c, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet behoorlijk zijn verstrekt en deze overtredingen opzettelijk zijn begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 17, eerste lid, en artikel 30c, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld of de gegevens en bewijsstukken, bedoeld in artikel 30c, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet behoorlijk zijn verstrekt en deze overtredingen niet opzettelijk zijn begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Tweede lid
In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen.
Vierde lid
Het college kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in situaties die bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.
Zevende lid
Het college kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Tiende lid
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
Deze algemene maatregel van bestuur is het Boetebesluit socialezekerheidswetten (Boetebesluit).
Boetebesluit
Artikel 2
Eerste lid
Indien als gevolg van overtreding van de inlichtingenverplichting sprake is van een benadelingsbedrag, worden bij de vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke boete de uitgangspunten in het tweede tot en met het tiende lid in acht genomen.
Tweede lid
Indien de inlichtingenverplichting opzettelijk is overtreden, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 100 procent van het benadelingsbedrag.
Derde lid
Indien sprake is van grove schuld ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 75 procent van het benadelingsbedrag.
Vierde lid
Indien geen sprake is van opzet of grove schuld ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 50 procent van het benadelingsbedrag.
Vijfde lid
Indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 25 procent van het benadelingsbedrag.
Zevende lid
Indien het benadelingsbedrag, of het benadelingsbedrag bij toepassing van het zesde lid, hoger is dan 100/75 vermenigvuldigd met het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt in afwijking van het vierde en vijfde lid, de bestuurlijke boete:
a.indien geen sprake is van opzet of grove schuld ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, vastgesteld op 50/75 vermenigvuldigd met het bedrag van de derde categorie;
b.indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, vastgesteld op 25/75 vermenigvuldigd met het bedrag van de derde categorie.
Artikel 2a
Eerste lid
Bij de bepaling van de hoogte van de bestuurlijke boete wordt de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten beoordeeld naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenverplichting had moeten nakomen.
Tweede lid
Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten, leiden in ieder geval de volgende criteria tot verminderde verwijtbaarheid:
a. de betrokkene verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenverplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt;
b. de betrokkene verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet volledig valt aan te rekenen;
c. de betrokkene heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de betrokkene deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting;
d. de overtreding van de inlichtingenverplichting of de hoogte van het benadelingsbedrag is mede te wijten aan het bestuursorgaan dat bevoegd is de bestuurlijke boete op te leggen, of
e. er is sprake van een samenloop van omstandigheden die elk op zich niet, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot verminderde verwijtbaarheid.
Artikel 2aa
Eerste lid
Het bestuursorgaan kan afzien van een bestuurlijk boete en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing indien:
a.de overtreding van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag of het benadelingsbedrag niet hoger is dan € 150,–, of
b.de betrokkene wel inlichtingen heeft verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog binnen een redelijke termijn de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de betrokkene deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting.
Tweede lid
Een redelijke termijn als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, is niet langer dan 60 dagen nadat de inlichtingen hadden behoren te worden verstrekt.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 18 van de Participatiewet
3.Daarbij wordt gebruik gemaakt van verschillende percentages voor opzet (100% van het benadelingsbedrag), grove schuld (75%), normale verwijtbaarheid (50%) en verminderde verwijtbaarheid (25%)
4.Daarbij wordt gebruik gemaakt van verschillende terugbetalingstermijnen voor opzet (24 maanden), grove schuld (18 maanden), normale verwijtbaarheid (12 maanden) en verminderde verwijtbaarheid (6 maanden)
12.Dat met een strafrechtelijke boete rekening moet worden gehouden volgt uit ECLI:NL:CRVB:2016:4606 overweging 5.11