ECLI:NL:CRVB:2021:634
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.S. van der Kolk
- J.T.H. Zimmerman
- M.J. Fortuin
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en schadevergoeding in WIA-zaak
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv gegrond verklaarde. Appellant, die als timmerman werkte, had zich ziek gemeld vanwege nierproblemen en clusterhoofdpijn. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 23 juni 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van zijn WIA-uitkering per 5 september 2016. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat zijn beperkingen waren onderschat. De rechtbank oordeelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met de nachtelijke hoofdpijnaanvallen van appellant en dat er een urenbeperking moest worden opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat zijn beperkingen niet juist waren vastgesteld. Het Uwv handhaafde echter zijn eerdere besluit, waarbij het stelde dat appellant bij het einde van de wachttijd, 23 juni 2015, minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering per 23 juni 2015. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de redelijke termijn in de procedure was overschreden, wat leidde tot een schadevergoeding van € 1.500,- aan appellant. De Staat werd veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 267,-.