In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellant tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellant ontving sinds 13 februari 2013 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Na een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand, waarbij appellant niet alle relevante informatie over zijn financiële situatie en activiteiten had verstrekt, heeft het college besloten om de bijstand met terugwerkende kracht in te trekken en een bedrag van € 5.815,90 terug te vorderen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar zijn bezwaren werden ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak geoordeeld dat het college onvoldoende zorgvuldig had gehandeld, maar heeft de terugvordering in stand gelaten. In hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat het college ten onrechte de bijstand over de periode van 1 januari 2017 tot en met 6 maart 2017 niet heeft vastgesteld, terwijl appellant over deze periode wel recht op bijstand had kunnen hebben. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen over de intrekking van de bijstand en de terugvordering. Tevens is het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld of appellant schade had geleden. De Raad heeft het college veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een totaalbedrag van € 3.204,-.