Uitspraak
20 1818 WIA
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot de vaststelling van zijn WIA-dagloon. Appellant, die als docent werkzaam was bij twee verschillende werkgevers, had zich ziek gemeld en ontving een IVA-uitkering. De Raad oordeelde dat de referteperiode voor de berekening van het WIA-dagloon loopt van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016, en dat het dagloon correct was vastgesteld volgens de geldende regelgeving. Appellant betoogde dat zijn situatie niet recht deed aan de hoofdregel van de dagloonberekening, omdat hij in de tweede helft van 2016 geen inkomsten had uit zijn dienstverband bij de eerste werkgever. De Raad oordeelde echter dat de wet- en regelgeving geen ruimte biedt voor afwijkingen in de berekening van het dagloon en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv de dagloonregels correct had toegepast. De Raad bevestigde dat de regeling van dwingendrechtelijke aard is en dat er geen aanleiding is om deze buiten toepassing te laten. De stelling van appellant dat de niet-genoten vakantiedagen in 2017 bij de vaststelling van zijn dagloon betrokken hadden moeten worden, werd eveneens verworpen, omdat deze niet als vorderbaar en niet inbaar konden worden aangemerkt in de referteperiode. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.