ECLI:NL:CRVB:2022:2818
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en maatmaninkomen voor zelfstandige ondernemer
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een zelfstandige ondernemer die arbeidsongeschikt is geworden en een WIA-uitkering heeft aangevraagd. Appellant, die als schuttingbouwer werkzaam was, had zich vrijwillig verzekerd op grond van de Wet WIA. Na zijn ziekmelding op 17 mei 2016, heeft hij op 27 februari 2018 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uwv heeft deze aanvraag geweigerd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing werd door het Uwv ongegrond verklaard, wat leidde tot de procedure bij de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank oordeelde dat appellant onvoldoende had onderbouwd dat hij recht had op de WIA-uitkering en dat zijn beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagde.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv onjuiste informatie heeft verstrekt op zijn website, waardoor hij in de veronderstelling verkeerde dat het dagloon van € 150,- bepalend zou zijn voor zijn uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het Uwv terecht het maatmaninkomen heeft vastgesteld op basis van de belastbare winst uit de onderneming, zoals voorgeschreven in de Wet WIA. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagde, omdat appellant niet had aangetoond dat hij op basis van informatie van het Uwv redelijkerwijs kon vertrouwen op een andere uitkomst.