ECLI:NL:CRVB:2023:1901

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
22/2417 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten aan appellante, die sinds 26 februari 2008 bijstand ontvangt. De aanvraag voor bijzondere bijstand werd door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam afgewezen, omdat het college van mening was dat appellante in staat was om voor de kosten te reserveren. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar financiële situatie dit niet toeliet. De rechtbank Rotterdam had de beroepen van appellante ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep aantekende.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de verhuizing van appellante voorzienbaar was en dat de bijstand, ook onder de kostendelersnorm, in beginsel toereikend wordt geacht om te reserveren. De Raad oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet in staat was om te reserveren voor de verhuis- en inrichtingskosten. De Raad benadrukte dat eigen keuzes van een betrokkene die invloed hebben op de reserveringscapaciteit niet kunnen worden afgewenteld op de bijstand. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de besluiten tot afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand blijven. Appellante kreeg geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

22/2417 PW en 22/2418 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 juni 2022, 21/6313 en 21/6315 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 3 oktober 2023
PROCESVERLOOP
Met twee besluiten van 18 juni 2021 heeft het college de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten afgewezen.
Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het college is met besluiten van 11 en 12 november 2021 (bestreden besluiten) bij de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand gebleven.
Appellante heeft tegen die besluiten beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak de beroepen ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. J. Nieuwstraten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen bij brief van 17 juli 2023 laten weten hoe de Raad het geschil voorshands ziet en te kennen gegeven dat een zitting niet nodig wordt geacht, nu het dossier voldoende informatie bevat om tot een uitspraak te komen.
Mr. Nieuwstraten heeft bij mail van 20 juli 2023 verzocht om uitstel tot en met 4 september 2023 om op de brief te reageren.
Het college heeft met een brief van 15 augustus 2023 toestemming gegeven zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen.
Nadat appellante niet alsnog binnen de door haar geboden nadere termijn om een zitting had gevraagd, heeft de Raad met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. De Raad heeft daarna het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.2. Appellante ontvangt bijstand sinds 26 februari 2008, afwisselend naar de norm voor een alleenstaande en de kostendelersnorm, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW). Appellante is begin 2009 bij haar vader gaan wonen in de door hem gehuurde woning op een adres in [woonplaats] (adres X). Op 21 april 2021 heeft appellante een zelfstandige woning in [woonplaats] geaccepteerd op een ander adres (adres Y). Daaraan voorafgaand is appellante uit de huurwoning van haar vader gezet nadat hij zich had uitgeschreven.
1.3. Appellante heeft op 15 april 2021 een aanvraag gedaan om bijzondere bijstand voor “inrichtingskosten en dubbele huur”.
1.4. De gemeente Rotterdam heeft de aanvraag gesplitst in een aanvraag voor verhuiskosten (1e maand huur) en voor inrichtingskosten. Het college heeft bij twee afzonderlijke besluiten van 18 juni 2021 de bijzondere bijstand voor zowel de verhuiskosten als voor de inrichtingskosten afgewezen. Het college heeft deze afwijzingen bij de bestreden besluiten gehandhaafd. Het college heeft aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegd dat appellante voor de kosten had kunnen reserveren.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en daarmee de bestreden besluiten in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat zij niet heeft kunnen reserveren omdat de kosten niet voorzienbaar waren. Dit vindt steun in de conclusie van de rapporteur van de primaire afdeling, die heeft geadviseerd de aanvragen van appellante om bijzondere bijstand (deels) toe te wijzen. De rechtbank is daaraan ten onrechte voorbijgegaan. Zij heeft ook niet kunnen reserveren omdat zij daar vanuit haar inkomen op bijstandsniveau (deels naar de norm voor een kostendeler) geen financiële ruimte voor had. De rechtbank had inzichtelijk moeten maken hoe zij had kunnen reserveren. Dat appellante kon reserveren is slechts een aanname die niet overeenkomt met de praktijk.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de besluiten tot afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regel die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk is, is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient eerst te worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3.
De kosten van verhuizing en woninginrichting zijn incidentele algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau dienen te worden voldaan. Ook als voor het maken van deze kosten in het individuele geval een objectieve noodzaak bestaat kan daarvoor alleen bijzondere bijstand worden verleend als deze kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en de kosten niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. Of iemand voor de kosten heeft kunnen reserveren of de kosten via gespreide betaling achteraf kan voldoen, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.4.
Uit vaste rechtspraak van de Raad volgt dat degene die een aanvraag doet om bijzondere bijstand aannemelijk moet maken dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van die bijstand. [1] Appellante moet dus aannemelijk maken dat de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden omdat zij geen geld heeft kunnen reserveren. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij niet heeft kunnen reserveren voor de verhuis- en inrichtingskosten. De Raad overweegt daarover het volgende.
4.4.1.
Op grond van vaste rechtspraak wordt de bijstand, ook indien die wordt verleend naar de kostendelersnorm, in beginsel toereikend geacht om te kunnen reserveren. [2]
4.4.2.
Appellante stelt terecht dat haar feitelijke situatie bepalend is, maar die brengt in haar geval niet mee dat de bijstand niet toereikend was om te reserveren. Dat appellante de huurkosten altijd alleen heeft betaald en niet heeft gedeeld met haar vader is daarvoor niet van betekenis. Zij heeft daarvoor kennelijk zelf gekozen en eigen keuzes van een betrokkene die beslag leggen op de reserveringscapaciteit, kunnen niet worden afgewenteld op de bijstand. [3] In dat geval levert het gebrek aan reserveringscapaciteit geen bijzondere omstandigheid op.
4.4.3.
Ook was de verhuizing voor appellante – anders dan zij stelt – voorzienbaar. Het college heeft een overzicht overgelegd van contacten met appellante, weergegeven in het systeem Raak. Daaruit valt op te maken dat de woonsituatie van appellante vanaf 2009 al onderwerp van gesprek was in verband met het feit dat haar vader, de hoofdhuurder, zo nu en dan naar Turkije terugkeerde. Zo heeft appellante op 26 februari 2018 aangegeven dat haar vader sinds twee maanden het huis uit is en zij bang is dat ze het huis niet mag overnemen en op straat komt te staan. Hieruit is af te leiden dat voor appellante voorzienbaar is geweest dat zij op enig moment in de nabije toekomst zou moeten verhuizen.
4.4.4.
Anders dan appellante meent is de rechtbank niet ten onrechte voorbijgegaan aan de adviezen van de eerste beoordelaar. Het college heeft in de bestreden besluiten een ander standpunt ingenomen. Die bestreden besluiten lagen aan de rechtbank ter beoordeling voor. Aan interne stukken waarvan appellante als gevolg van deze procedure kennis heeft kunnen nemen, kan appellante geen gerechtvaardigde verwachtingen ontlenen over de beslissingen op haar aanvragen.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de besluiten tot afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten in stand blijven.
5. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van N. van der Horn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2023.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) N. van der Horn

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regel

Artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet

Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:519.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 2 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:19 en van 19 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:907.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4279.