ECLI:NL:CRVB:2023:2108

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
22/1086 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor tandartskosten op basis van voorliggende voorziening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de weigering van bijzondere bijstand voor tandartskosten aan appellante. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand voor tandartskosten afgewezen, omdat er een voorliggende voorziening was in de vorm van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en er geen zeer dringende redenen waren die bijstandverlening noodzakelijk maakten. Appellante had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college handhaafde zijn besluit. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 26 september 2023 was appellante niet aanwezig, maar het college werd vertegenwoordigd door mr. A. Zonneveld. De Raad beoordeelde de argumenten van appellante, die aanvoerde dat het college geen zorgvuldig onderzoek had gedaan naar haar situatie en ten onrechte had gesteld dat er geen zeer dringende redenen waren. De Raad oordeelde dat de Zvw in beginsel een toereikende voorliggende voorziening is en dat het college niet verplicht was om verder onderzoek te doen, aangezien er geen zeer dringende redenen waren aangetoond. Appellante kon niet onderbouwen dat het niet verlenen van bijstand ernstige gevolgen voor haar gezondheid zou hebben.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand blijft. Appellante kreeg geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak werd gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van N.B. Yalçinkaya als griffier op 7 november 2023.

Uitspraak

22/1086 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 maart 2022, 21/5557 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 7 november 2023

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 20 juli 2021 heeft het college de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand voor tandartskosten afgewezen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt maar het college is met een besluit van 21 september 2021 (bestreden besluit) bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. P. van Baaren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 september 2023. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Zonneveld.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het college heeft de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand voor tandartskosten afgewezen, omdat er een voorliggende voorziening is en er geen zeer dringende redenen zijn die bijstandverlening noodzakelijk maken. Appellante heeft aangevoerd dat de besluitvorming niet zorgvuldig tot stand is gekomen, omdat het college geen enkel onderzoek heeft gedaan naar haar situatie. Daarbij is het college er volgens appellante ten onrechte aan voorbij gegaan dat haar tandarts de behandeling noodzakelijk vindt. Appellante krijgt geen gelijk.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Met een brief van 17 juli 2021 heeft appellante via haar gemachtigde bijzondere bijstand aangevraagd voor tandartskosten. Zij heeft daarbij een begroting van een tandarts overgelegd, waaruit blijkt dat de kosten van de behandeling in totaal € 842,16 bedragen.
1.2.
Vervolgens heeft het college de onder het procesverloop genoemde besluiten genomen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat geen bijzondere bijstand kan worden verleend, omdat voor medische kosten – waaronder tandartskosten – de Zorgverzekeringswet (Zvw) een voorliggende voorziening is. Hierop kan alleen een uitzondering worden gemaakt als sprake is van een zeer dringende redenen. Daarvan is niet gebleken.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de aanvraag om bijzondere bijstand af te wijzen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Appellante heeft aangevoerd dat de besluitvorming niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Het college heeft geen enkel onderzoek gedaan naar haar situatie en volstaan met de mededeling dat er een voorliggende voorziening is en niet is gebleken van zeer dringende redenen. Daarbij is het college er ten onrechte aan voorbij gegaan dat de behandeling volgens de tandarts noodzakelijk is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.
De Zvw is in beginsel een toereikende en passende voorliggende voorziening voor de kosten van een tandheelkundige behandeling. Dit is vaste rechtspraak. [1] Dit is ook zo als de gemaakte kosten ‒ zoals ook in het geval van appellante ‒ niet of niet volledig door de voorliggende voorziening worden vergoed. De Raad heeft eerder in andere uitspraken in vergelijkbare zin geoordeeld. [2]
4.4.
Als er een toereikende en passende voorliggende voorziening is, bestaat op grond van artikel 15, eerste lid, van de PW geen recht op bijstand. Indien deze afwijzingsgrond zich voordoet, wordt aan de beoordeling van artikel 35 van de PW, waaronder de vraag of de kosten noodzakelijk zijn, niet toegekomen. [3] Het college hoeft hier dus ook geen onderzoek naar te doen.
4.5.
Voor zover appellante heeft bedoeld aan te voeren dat het college ten onrechte heeft geconcludeerd dat geen sprake is van zeer dringende redenen, wordt zij ook daarin niet gevolgd. Daarbij is het volgende van betekenis.
4.6.
Het college kan aan een persoon die op grond van artikel 15, eerste lid, van de PW geen recht op bijstand heeft, toch bijstand verlenen als zeer dringende redenen dat noodzakelijk maken. Deze uitzonderingsmogelijkheid staat in artikel 16, eerste lid van de PW. Zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Dit is vaste rechtspraak. [4] Een acute noodsituatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig geestelijk of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Een acute noodsituatie doet zich voor als het niet-verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. De wetgever heeft bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ gedacht aan een extreme situatie en heeft nadrukkelijk niet beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. Daarom moet het gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. Dit volgt uit eerdere rechtspraak. [5]
4.7.
Artikel 16, eerste lid, van de PW gaat over een uitzondering op de hoofdregel. Daarom moet de betrokkene aannemelijk maken dat aan de onder 4.6 genoemde voorwaarden is voldaan.
4.8.
Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van zeer dringende redenen die bijstandverlening noodzakelijk maken. Zij heeft niet, aan de hand van (medische) stukken, onderbouwd dat het niet-verlenen van bijstand tot ernstige gevolgen voor haar gezondheid leidt. De enkele stelling dat de tandarts de behandeling noodzakelijk vindt, is daarvoor niet voldoende.

Conclusie en gevolgen

4.9.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand blijft.
5. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van N.B. Yalçinkaya als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2023.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) N.B. Yalçinkaya

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 5 van de PW
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
e. voorliggende voorziening: elke voorziening buiten deze wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven.
Artikel 15, eerste lid, van de PW
Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Artikel 16, eerst lid, van de PW
Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
Artikel 35, eerste lid, van de PW
Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4230.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:814.
3.Vergelijk de uitspraak van 13 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2712.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1028.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985.