Uitspraak
OVERWEGINGEN
Samenvatting
Inleiding
hoofdstuk IV van de WW de betalingsverplichtingen van werkgeefster wegens betalingsonmacht over te nemen (faillissementsuitkering). Hierop heeft het Uwv de besluiten genomen zoals hiervoor vermeld onder procesverloop. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat appellante werkzaam was onder andere voorwaarden dan overige werknemers bij werkgeefster en dat geen sprake was van een gezagsverhouding.
Burgerlijk Wetboek (BW) tussen appellante en werkgeefster. De rechtbank heeft vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat appellante arbeid heeft verricht en hiervoor loon heeft ontvangen. De rechtbank heeft met het Uwv geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is geweest van een gezagsverhouding tussen haar en werkgeefster. De stelling van appellante dat de dagelijkse leiding van werkgeefster bij boekhouder
[Naam 1] van investeerder [Naam investeerder] lag en dat appellante als werknemer was onderworpen aan zijn gezag, heeft appellante onvoldoende onderbouwd. Met de drie overgelegde overeenkomsten tussen de echtgenoot en [Naam investeerder] over de aandelenverhouding en financiële aangelegenheden heeft appellante haar stelling dat tussen haar en [Naam 1] een gezagsverhouding bestond onvoldoende onderbouwd, omdat uit deze overeenkomsten niet volgt hoe de feitelijke situatie op de werkvloer was en hoe en/of [Naam 1] instructies kon geven aan appellante. De rechtbank heeft de stelling van appellante dat het Uwv onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de feitelijke situatie op de werkvloer verworpen. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv in het bestreden besluit terecht heeft overwogen om alleen de gezagsverhouding tussen appellante en haar echtgenoot te onderzoeken, omdat haar echtgenoot per datum faillissement enig bestuurder was en verder onvoldoende is onderbouwd dat de dagelijkse leiding bij [Naam 1] berustte. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante niet als werknemer in de zin van artikel 3 van de WW kon worden beschouwd en terecht beslist dat appellante niet in aanmerking kwam voor een faillissementsuitkering.
[Naam 1] een gezagsverhouding bestond. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een verklaring overgelegd van [Naam 2] , ook werkzaam bij werkgeefster, van
24 november 2021.