ECLI:NL:CRVB:2024:1101

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
23/2753 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WGA-loonaanvullingsuitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juni 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering door het Uwv. Appellante, die als gespecialiseerd thuisbegeleidster werkte, had een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv beëindigde deze per 23 februari 2022, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zij meer medische beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende en inzichtelijk had gemotiveerd dat de functies die aan appellante waren toegewezen passend waren. De rechtbank Limburg had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat de medische en arbeidskundige beoordelingen zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van het Uwv. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten, omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

23/2753 WIA
Datum uitspraak: 5 juni 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 16 augustus 2023, 22/1497 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering per 23 februari 2022 heeft beëindigd, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.I.T. Sopacua, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Sopacua. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.M.E.M. Level.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft gewerkt als gespecialiseerd thuisbegeleidster voor gemiddeld 14,55 uur per week. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 14 december 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellante met ingang van 31 augustus 2017 in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij appellante onverminderd volledig arbeidsongeschikt is geacht.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 december 2021. De arbeidsdeskundige heeft voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 22 december 2021 de WIA-uitkering van appellante met ingang van 23 februari 2022 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 3 juni 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een arts bezwaar en beroep, een gewijzigde FML van 9 mei 2022 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De arts bezwaar en beroep heeft kennisgenomen van het dossier en het bezwaar van appellante. Hij heeft appellante gezien en psychisch onderzocht op een spreekuur en de door appellante ingebrachte medische informatie meegewogen in zijn beoordeling. De stelling van appellante dat de (verzekerings-)artsen het voorgeschreven toetsingskader van de richtlijn Migraine en de richtlijn Depressie niet hebben gevolgd, maakt het onderzoek naar het oordeel van de rechtbank niet onzorgvuldig. Uit vaste rechtspraak [1] volgt dat verzekeringsgeneeskundige protocollen slechts bedoeld zijn als hulpmiddel bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Een verzekeringsarts is niet gehouden tot puntsgewijze toepassing noch om daar expliciet aan te refereren in het rapport. Daar komt bij dat een enkele verwijzing naar de richtlijn onvoldoende is om twijfel te zaaien over de beoordeling van de arts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft verder geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de medische belastbaarheid van appellante, zoals de arts bezwaar en beroep deze heeft vastgesteld. De arts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden gemotiveerd hoe hij tot deze belastbaarheid is gekomen. Hij heeft in verband met de behandeling die appellante volgt bij het Rughuis aanleiding gezien om een urenbeperking op te nemen. De duur van de activiteit ‘zitten’ heeft de arts bezwaar en beroep gemaximeerd op de norm, namelijk ongeveer twee uren achtereen. Een verdere maximering van de duur van de activiteit ‘zitten tijdens het werk’ acht hij niet aangewezen, omdat daarvoor geen medische noodzaak is. Daarnaast volgt uit het rapport van de arts bezwaar en beroep dat hij kennis heeft genomen van de migraine, waarvoor ook een beperking is aangenomen. Ook heeft hij kennisgenomen van de informatie van de psychiater, waaruit onder andere de angststoornis volgt. Op basis van deze informatie en eigen onderzoek door de (verzekerings-)artsen zijn beperkingen aangenomen voor psychische klachten. Dat verdere beperkingen voor de angststoornis moeten worden aangenomen is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Wat betreft de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank overwogen dat de functie archiefmedewerker is komen te vervallen in bezwaar, waardoor de gronden die daartegen zijn gericht geen bespreking meer behoeven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport voldoende gemotiveerd waarom de overige functies geschikt zijn voor appellante. Appellante heeft hier in beroep geen argumenten tegen aangevoerd. De rechtbank vindt dan ook dat het Uwv voldoende duidelijk heeft onderbouwd dat appellante in staat is de functies te vervullen.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de (verzekerings)artsen van het Uwv geen zorgvuldig onderzoek hebben verricht en haar medische beperkingen hebben onderschat. Zij heeft erop gewezen dat door een neuroloog de diagnose migraine is gesteld. Dat betekent dat bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling de stappen hadden moeten worden doorlopen die zijn omschreven in de richtlijn ‘Mensen met migraine… aan het werk!’. Appellante heeft in dit verband ook verwezen naar een artikel van mr. W.A. Faas en P.H. Gabeler met als titel ‘Verzekeringsgeneeskundige beoordeling bij migraine’ [2] en de richtlijn ‘Diagnostiek en behandeling van chronische recidiverende hoofdpijn zonder neurologische afwijkingen’. Wat betreft de psychische klachten heeft appellante naar voren gebracht dat de (verzekerings)artsen de ernst van de depressie te licht hebben ingeschat en zich daarbij niet hebben gehouden aan de standaard Depressie van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG). Daar komt nog bij dat appellante een angststoornis heeft en dat rekening moet worden gehouden met de comorbiditeit van haar klachten. Naast de migraine en de psychische klachten zijn volgens appellante ook de overige lichamelijke (pijn)klachten onvoldoende onderkend en is ten onrechte geen waarde gehecht aan de informatie van haar chiropractor. Ter onderbouwing van haar medische gronden heeft appellante in hoger beroep een brief van een neuroloog ingediend, die is opgesteld naar aanleiding van een bezoek aan de polikliniek op 29 januari 2015, en een fysiotherapeutische rapportage van 20 maart 2024. Tot slot heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat in de geselecteerde functies haar belastbaarheid wordt overschreden.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De gronden die appellante heeft aangevoerd over de medische beoordeling zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Uit het rapport van de verzekeringsarts van 10 december 2021 blijkt dat bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling rekening is gehouden met onder andere de diagnoses depressieve episode, overige angststoornis en migraine. Ook de overige lichamelijke klachten, waaronder de in de brief van de chiropractor genoemde scoliose en coccygodynie, zijn in de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts heeft op basis van zijn bevindingen tijdens het spreekuur, waarbij appellante psychisch en lichamelijk is onderzocht, beperkingen vastgesteld in het persoonlijk- en sociaal functioneren en de fysieke belastbaarheid. Daarnaast heeft hij in de FML opgenomen dat appellante niet ’s nachts kan werken, met als doel regelmaat en structuur te bevorderen en de migraine aanvallen niet uit te lokken. De arts bezwaar en beroep heeft appellante verdergaand beperkt geacht ten aanzien van de activiteit ‘zitten’ en een urenbeperking aan de FML toegevoegd. Hij heeft gemotiveerd toegelicht waarom er geen aanleiding is om de FML op andere punten aan te passen. Wat appellante heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om de arts bezwaar en beroep hierin niet te volgen. De NHG-standaard Depressie en de richtlijn ‘Diagnostiek en behandeling van chronische recidiverende hoofdpijn zonder neurologische afwijkingen’ van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie geven richtlijnen voor de diagnostiek en behandeling van de betreffende aandoening en zijn niet gericht op de verzekeringsgeneeskundige beoordeling [3] . De richtlijn ‘Mensen met migraine… aan het werk!’ bevat aanbevelingen gericht op het verbeteren van de kwaliteit van de zorg voor personen met migraine en het verminderen van productiviteitsverlies op het werk vanwege migraine. Voor zover deze aanbevelingen zijn gericht tot (verzekerings)artsen van het Uwv, heeft de rechtbank terecht overwogen dat zij niet gehouden zijn om in hun rapporten de in de richtlijn genoemde punten expliciet te benoemen.
4.4.
De door appellante in hoger beroep ingediende medische stukken leiden niet tot een ander oordeel. De brief van de neuroloog bevestigt dat de diagnose migraine is gesteld, maar deze diagnose is – zoals is overwogen in 4.3 – al in de beoordeling betrokken. Uit de fysiotherapeutische rapportage blijkt dat de klachten van appellante in de afgelopen jaren zijn toegenomen en dat zij daarom is doorverwezen voor manuele therapie. Ook hieruit kan niet worden afgeleid dat de (verzekerings)artsen de medische situatie van appellante op de hier in geding zijnde datum 23 februari 2022 onjuist hebben beoordeeld.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geduide functies passend zijn voor appellante.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) S.P.A. Elzer

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 16 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7873, 1 september 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1919 en 21 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1139.
2.Quintesse 2014-4, p. 30 e.v.
3.Vergelijk de uitspraak van de Raad van 23 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3266.