ECLI:NL:CRVB:2024:1301
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- E. Dijt
- M.E. Fortuin
- B. Serno
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om schadevergoeding in het kader van de WAO-uitkering
In deze zaak heeft appellant, die sinds 21 april 1997 een WAO-uitkering ontvangt, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om schadevergoeding door de rechtbank Den Haag. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het verzoek om schadevergoeding niet kon worden toegewezen, omdat het besluit van 28 september 2020, dat de WAO-uitkering van appellant verlaagde, niet onrechtmatig was. Appellant had in hoger beroep zijn verzoek om schadevergoeding uitgebreid, waarbij hij stelde dat de schade voortvloeide uit de vermindering van zijn uitkering per 14 oktober 2020. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 22 mei 2024, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. C.I. Zaad, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.C. Puister.
De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht had overwogen dat er geen sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wat betekent dat er geen grondslag was voor schadevergoeding. Appellant had aangevoerd dat het Uwv het verbod van reformatio in peius had geschonden, maar de Raad oordeelde dat het besluit van 28 september 2020 in overeenstemming was met de geldende rechtspraak. De Raad bevestigde dat het Uwv bevoegd was om de uitkering per toekomende datum te verlagen en dat er een afdoende uitlooptermijn was in acht genomen.
Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten of het betaalde griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 3 juli 2024.