ECLI:NL:CRVB:2024:1638

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
23/1691 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering tot toekenning van een IVA-uitkering na een verkorte wachttijd en toetsingskader bij een IVA-uitkering

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om aan een ex-werknemer van appellante, een IVA-uitkering toe te kennen na een verkorte wachttijd. De aanvraag voor de uitkering werd ingediend op 20 juli 2021, maar het Uwv weigerde deze op 5 augustus 2021, omdat betrokkene niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante, de Stichting [naam] Onderwijs, was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 4 juli 2024, waarbij de Raad oordeelde dat er op de datum in geding, 29 september 2021, geen sprake was van een medisch stabiele of verslechterende situatie. De Raad volgde het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die concludeerde dat verbetering van de belastbaarheid van betrokkene niet uitgesloten was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts zorgvuldig had gehandeld en dat er voldoende behandelmogelijkheden waren voor de psychische klachten van betrokkene. De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

23/1691 WIA
Datum uitspraak: 15 augustus 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 april 2023, 22/1917 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
Stichting [naam] Onderwijs te [plaatsnaam] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd om aan de exwerkneemster van appellante, [betrokkene] (betrokkene) na een verkorte wachttijd een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen. Volgens appellante is herstel van de belastbaarheid van betrokkene uitgesloten. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd per 29 september 2021 aan betrokkene een IVA-uitkering met een verkorte wachttijd toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. N.M. Manse, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben stukken ingestuurd. Betrokkene heeft aangegeven niet als partij aan het geding te willen deelnemen.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 4 juli 2024. Voor appellante zijn verschenen mr. Manse, drs. K. de Boer als arts-gemachtigde en drs. J. van Eijnsbergen als deskundige. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevree.

OVERWEGINGEN

Inleiding

l.1. Betrokkene is sinds augustus 2001 voor appellante werkzaam geweest als leerkracht basisonderwijs (met taak dans en cultuur) voor 34 uur per week. Op 10 juni 2020 heeft zij zich ziekgemeld.
1.2.
Op 21 juni 2021 is door Van Eijnsbergen & Partners, psychologisch adviesbureau (Van Eijnsbergen) in opdracht van appellante een Rapportage Multidisciplinair Belastbaarheidsonderzoek uitgebracht.
1.3.
Op 20 juli 2021 heeft betrokkene een aanvraag ingediend om met toepassing van een verkorte wachttijd in de zin van artikel 23, zesde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) in aanmerking te komen voor een WIA-uitkering. Bij besluit van 5 augustus 2021 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat betrokkene niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
1.4.
Appellante heeft tegen het besluit van 5 augustus 2021 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 11 maart 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 maart 2022 ten grondslag waarin is geconcludeerd dat verbetering van de belastbaarheid van betrokkene niet is uitgesloten.
1.5.
Deze verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat tot op heden weinig behandeling heeft plaatsgevonden van de psychische klachten van betrokkene. Sinds de ziekmelding heeft betrokkene uitsluitend psychologische behandeling gehad gericht op angst- en paniekklachten. Met deze behandeling was zij nog bezig ten tijde van het rapport van Van Eijnsbergen. Voor de depressieve stoornis heeft nog geen psychologische interventie plaatsgevonden. Recent is de ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis – die al jarenlang aanwezig moet zijn geweest – gediagnosticeerd, namelijk bij het multidisciplinair belastbaarheidsonderzoek van 21 juni 2021 door Van Eijnsbergen. Omdat deze aandoening tot dan toe niet bekend was, heeft er nooit eerder gerichte behandeling voor kunnen plaatsvinden. De schematherapie waar betrokkene voor op de wachtlijst staat, en die dus nog moet gaan plaatsvinden, is zo'n behandeling. Verbetering is dan ook voor wat betreft de persoonlijkheidsstoornis niet uitgesloten. Verder hebben behandelingen gericht op de somatische symptoomstoornis nog niet plaatsgevonden. Verbetering van die stoornis is dan ook niet uitgesloten.
1.6.
Bij besluit van 30 november 2023 heeft het Uwv aan betrokkene na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 8 juni 2022 een IVA-uitkering toegekend omdat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en niet verwacht wordt dat haar mogelijkheden om te werken nog zullen verbeteren.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts met het multidisciplinair belastbaarheidsonderzoek van Van Eijnsbergen van 21 juni 2021 rekening heeft gehouden en heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank in zijn rapporten van 11 maart 2022, 23 mei 2022 en 2 november 2022 inzichtelijk gemotiveerd dat er diverse behandelmogelijkheden zijn, zoals blijkt uit de richtlijnen van de Federatie Medische Specialisten en GGZ, waarmee er een redelijk tot goede kans is op verbetering van de belastbaarheid van betrokkene. Gezien de vele psychische aandoeningen die spelen, waarbij de behandeling van vooral persoonlijkheidsstoornissen doorgaans een of twee jaar duurt en waarvoor betrokkene nog op de wachtlijst staat, is de verwachting dat verbetering zal optreden in de komende drie jaar. Het feit dat de klachten van betrokkene al geruime tijd bestonden voor de ziekmelding, maakt niet dat er geen verbetering van de belastbaarheid te verwachten is. Er is dan ook geen sprake van een stabiele of verslechterende medische situatie die een verkorte wachttijd voor een WIA-uitkering rechtvaardigt. Het rapport van Van Eijnsbergen doet daar volgens de rechtbank niet aan af.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft ter onderbouwing daarvan aanvullende (medische) stukken ingestuurd. Volgens appellante is ten onrechte een arbeidskundig onderzoek achterwege gelaten en is door de rechtbank onvoldoende gemotiveerd voorbij gegaan aan het multidisciplinair onderzoek van Van Eijnsbergen van 21 juni 2021, met de conclusie dat zowel op korte als op lange termijn geen verbetering van de belastbaarheid van betrokkene is te verwachten. Verder zijn de beperkingen als gevolg van diverse op elkaar inwerkende psychische stoornissen en fysieke problematiek onvoldoende door het UWV en de rechtbank onderkend en zijn de fysieke diagnoses (onder meer artrose) ten onrechte niet in de beoordeling betrokken. Er lijkt sprake van een tunnelvisie waarin de aandacht was gericht op de psychische diagnoses. Het Uwv en de rechtbank zijn ten onrechte uitgegaan van een afzonderlijke behandeling per psychische diagnose. Van Eijnsbergen heeft benadrukt dat gelet op de complexiteit van op elkaar inwerkende psychische en fysieke diagnoses, de duur en de ernst ervan en de leeftijd van betrokkene, werken voor haar niet mogelijk is. Volgens Van Eijnsbergen ziet de schematherapie slechts op stabilisatie/verbetering van de kwaliteit van leven. Verder wordt erop gewezen dat betrokkene vanaf 8 juni 2022 recht heeft op een IVA-uitkering. Appellante heeft verzocht om een deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft zijn standpunt, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 maart 2024, gehandhaafd. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep was bij betrokkene op de datum in geding sprake van psychische en lichamelijke klachten, waarbij verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten. In hoger beroep heeft het Uwv desgevraagd toegelicht dat de datum in geding 29 september 2021 is.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering om betrokkene een uitkering op grond van de Wet WIA per 29 september 2021 na een verkorte wachttijd toe te kennen, in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA geldt, voordat een verzekerde aanspraak kan maken op een uitkering op grond van die wet, een wachttijd van 104 weken geldt. Ingevolge artikel 23, zesde lid, eerste volzin, van de Wet WIA stelt het Uwv op aanvraag van de verzekerde een verkorte wachttijd vast indien de verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet WIA. Op grond van artikel 23, zesde lid, derde volzin, van de Wet WIA wordt het einde van een verkorte wachttijd niet eerder vastgesteld dan tien weken na de dag waarop de aanvraag daartoe is ingediend.
4.2.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte (...) duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Wet WIA wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad [1] kan slechts in een onomkeerbare situatie sprake zijn van een verkorte wachttijd. Dit is tot uitdrukking gebracht door in artikel 23, zesde lid, van de Wet WIA uitdrukkelijk slechts te verwijzen naar het tweede lid van artikel 4 en niet ook naar het derde lid of naar artikel 4, zonder verdere beperking.
4.4.
Gelet op het in 4.1 tot en met 4.3 geschetste toetsingskader is bij een IVA-uitkering met een verkorte wachttijd sprake van een uitzondering op de reguliere arbeidsongeschiktheidsbeoordeling en geldt hiervoor een strikter criterium, waarbij het Uwv slechts dient te beoordelen of sprake is van een stabiele of verslechterende medische situatie. Als herstel mogelijk is, kan dan ook geen sprake zijn van toekenning van een IVA-uitkering met een verkorte wachttijd. De Raad heeft eerder geoordeeld [2] dat daarbij van belang is dat het niet gaat om de vraag of herstel van de medische aandoening als zodanig is uitgesloten, maar om de vraag of – naar medisch oordeel – herstel van de belastbaarheid, in de zin dat sprake is van arbeidsmogelijkheden, is uitgesloten. Een arbeidskundige beoordeling is in dit geval dus uitdrukkelijk niet aangewezen.
4.5.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Daaraan wordt toegevoegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn standpunt, zoals neergelegd in zij rapport van 22 maart 2024, dat op de datum in geding van 29 september 2021 geen sprake was van een medisch stabiele of verslechterende situatie en dat verbetering van de belastbaarheid van betrokkene niet uitgesloten was.
4.6.
Wat betreft de lichamelijke klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich op het standpunt gesteld dat betrokkene deze klachten al jaren heeft, dat zij hiermee haar eigen werk kon doen, dat de lichamelijke klachten niet de reden voor de ziekmelding waren en dat het daarom niet zinvol is om een uitspraak te doen of verbetering hiervan is uitgesloten. De verzekeringsarts is verder in zijn rapport ingegaan op de in hoger beroep overgelegde medische informatie van de reumatoloog van 7 februari 2022 en de huisarts van 20 oktober 2023. De brief van de reumatoloog onderschrijft volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep het standpunt dat verbetering van de klachten met lichamelijke oorzaak niet uitgesloten is. De verklaring van de huisarts is van ruim anderhalf jaar na de datum in geding. Daaruit kunnen dan ook volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen conclusies worden getrokken over de situatie van betrokkene op de datum in geding.
4.7.
Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 22 maart 2024 ten aanzien van de psychische klachten van betrokkene overtuigend en inzichtelijk gemotiveerd dat ten tijde in geding niet kan worden gesproken van een stabiele of verslechterende situatie. Daarbij is hij uitgebreid ingegaan op de rapportages van Van Eijnsbergen. Onder verwijzing naar de geldende richtlijnen van de Federatie Medisch Specialisten en GGZ heeft hij vastgesteld dat de gediagnostiseerde stoornissen (depressieve klachten, gegeneraliseerde angststoornis, ongespecificeerde somatisch-symptoomstoornis en ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met cluster C en B trekken) goed behandelbaar zijn en gerichte behandelingen nog niet door betrokkene zijn gevolgd dan wel afgerond. Verbetering daarvan is dus niet uitgesloten. Daarbij heeft de verzekeringsarts erop gewezen dat in de richtlijnen rekening wordt gehouden met onder meer leeftijd en met op elkaar inwerkende diagnoses. Verder is de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit het medisch onderzoeksverslag van de verzekeringsarts van 22 juni 2022 van de WIA-beoordeling per einde wachttijd gebleken dat betrokkene na de datum in geding nog schematherapie heeft gevolgd en in behandeling was bij de Fortagroep in verband met angstaanvallen. De verzekeringsarts wordt voorts gevolgd in zijn standpunt dat Van Eijnsbergen uitspraken heeft gedaan over de belastbaarheid van betrokkene, terwijl dat niet zijn expertise is maar die van de verzekeringsarts.
4.8.
De visie van Van Eijnsbergen zoals neergelegd in zijn rapport van 21 juni 2021 en zijn aanvullingen daarop van 21 september 2022 en 29 november 2022, dat betrokkene niet kan werken onder functionele druk en dat behandeling gelet op de duur, aard, ernst en complexiteit van de psychische problematiek, de leeftijd en de beperkte leerbaarheid en ontwikkelbaarheid van betrokkene, niet zal leiden tot herstel en tot verbetering van haar belastbaarheid, maar slechts maximaal tot verlichting van de lijdensdruk en verbetering van de kwaliteit van leven, leidt niet tot een ander oordeel. Van Eijnsbergen heeft niet onderbouwd, bijvoorbeeld met een verklaring van een behandelend therapeut, dat behandeling van de psychische problematiek bij betrokkene niet kan en zal leiden tot verbetering van de belastbaarheid. Hij heeft slechts volstaan met het geven van een inschatting op basis van de algemene stellingen dat behandeling enkel zal leiden tot verbetering van de kwaliteit van leven en dat door de co-morbiditeit behandeling geen enkel effect zal hebben. Derhalve wordt het standpunt van Van Eijnsbergen niet gevolgd.
4.9.
De Raad overweegt tot slot dat deze procedure betrekking heeft op de aanvraag van een IVA-uitkering met een verkorte wachttijd per 29 september 2021 en de beoordeling die gebaseerd is op de medische situatie op dat moment. Daarvoor geldt een ander juridisch kader dan bij een beoordeling van een aanvraag van een IVA-uitkering per einde wachttijd. Dat aan betrokkene per einde wachttijd (8 juni 2022) alsnog een IVA-uitkering is toegekend, is in deze procedure dan ook niet van belang.

Conclusie en gevolgen

5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat het verzoek om een deskundige in te schakelen wordt afgewezen omdat de daarvoor noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling ontbreekt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om per 29 september 2021 aan betrokkene een IVA-uitkering met een verkorte wachttijd toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek als voorzitter en B. Serno en A.M. RentemaWesterhof als leden, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2024.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) D. Schaap

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraken van de Raad van 8 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV6267; 24 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3321 en 16 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:340.
2.Zie onder meer de uitspraken van de Raad van 6 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2700 en 26 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2581.