ECLI:NL:CRVB:2024:2262
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Loonsanctie opgelegd aan appellante wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een loonsanctie die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan appellante is opgelegd vanwege onvoldoende re-integratie-inspanningen van een werkneemster die ziek was. De werkneemster, werkzaam als assistent accountant, had zich op 15 oktober 2018 ziekgemeld. Het Uwv concludeerde dat appellante niet voldoende had gedaan om de werkneemster te re-integreren, wat leidde tot een loonsanctie die de werkneemster recht gaf op loon tot 11 oktober 2021. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zij wel degelijk voldoende inspanningen had verricht. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat appellante deed besluiten om in hoger beroep te gaan.
Tijdens de zitting op 17 oktober 2024 zijn verschillende advocaten en vertegenwoordigers van beide partijen verschenen. De Raad heeft de argumenten van appellante en het Uwv zorgvuldig afgewogen. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht en dat de bedrijfsarts de professionele marge had overschreden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en stelde vast dat de loonsanctie terecht was opgelegd. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de re-integratie-inspanningen niet alleen afhankelijk is van de subjectieve ervaringen van de werkneemster, maar ook van objectieve medische gegevens. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de verantwoordelijkheden van werkgevers bij re-integratie van zieke werknemers en de rol van bedrijfsartsen in dit proces.