ECLI:NL:CRVB:2024:792

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
23/74 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van toeslag op grond van artikel 3 van de Toeslagenwet voor appellant woonachtig in Marokko

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 april 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beëindiging van zijn toeslag door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, woonachtig in Marokko, had een WGA-uitkering en ontving daarnaast een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). De beëindiging van de toeslag was gebaseerd op artikel 3 van de TW, dat stelt dat een gehuwde wiens echtgenoot na 31 december 1971 is geboren, geen recht heeft op toeslag tenzij er een kind jonger dan 12 jaar in het huishouden woont. Appellant betwistte de toepassing van dit artikel, stellende dat hij en zijn echtgenote in Marokko wonen en dat zijn echtgenote geen inkomen kan verwerven. De Raad oordeelde echter dat het Uwv de toeslag terecht had beëindigd, omdat aan de voorwaarden van artikel 3 van de TW was voldaan. De Raad bevestigde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van de strikte toepassing van de wet af te wijken. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en deze uitspraak werd door de Raad bevestigd. Appellant kreeg geen proceskostenvergoeding omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

23/74 WIA
Datum uitspraak: 17 april 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
13 december 2022, 22/2906 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de toeslag van appellant heeft beëindigd op grond van artikel 3 van de Toeslagenwet. Volgens appellant is dat artikel niet op hem van toepassing, omdat zijn echtgenote, net als hijzelf, in Marokko woont. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de toeslag terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 maart 2024. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.L.M. Dunselman
.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Aan appellant is met ingang van 28 april 2014 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toegekend. In aanvulling op die uitkering is aan appellant met ingang van 30 juni 2017 een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) toegekend. Volgens de informatie waarover het Uwv beschikt, is appellant vanaf 29 mei 2019 in Marokko gaan wonen.
1.2.
Met een op 26 september 2021 ondertekend formulier heeft appellant een wijziging in zijn leefsituatie doorgegeven, namelijk dat hij op 19 augustus 2021 in Marokko is getrouwd met [echtgenoot] , geboren op [geboortedatum] 2000.
1.3.
Naar aanleiding van deze wijziging heeft het Uwv bij besluit van 8 december 2021 de toeslag van appellant op grond van artikel 3 van de TW beëindigd per 1 december 2021, omdat zijn echtgenote is geboren na 31 december 1971 en hij niet zorgt voor een kind jonger dan 12 jaar.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 1 mei 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat in het geval van appellant voldaan is aan de voorwaarden om de toeslag op grond van artikel 3 van de TW te beëindigen, dat dit artikel van dwingendrechtelijke aard is en dat er geen grond is om toepassing van dit artikel achterwege te laten. De rechtbank heeft daarbij gewezen op de uitspraak van de Raad van 12 juni 2015 [1] en opgemerkt dat gesteld noch gebleken is dat de echtgenote van appellant niet in staat is een eigen inkomen te verwerven.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft daartegen aangevoerd dat artikel 3 van de TW in zijn geval niet van toepassing is, omdat hij en zijn echtgenote in Marokko wonen. Daardoor kan, anders dan de wetgever bij de invoering van dat artikel voor ogen had, het wegvallen van zijn toeslag door hem en zijn echtgenote niet worden opgevangen door een beroep te doen op bijstand in Nederland. Appellant heeft daarbij opgemerkt dat zijn echtgenote in Marokko geen inkomen heeft en dit ook niet kan verwerven en dat hij zelf arbeidsongeschikt is. Daarom moet zijn echtgenote voor de beoordeling van de toeslag buiten beschouwing blijven en moet de toeslag doorlopen, zodat daarmee zijn inkomen wordt aangevuld tot het sociaal minimum dat voor een alleenstaande geldt.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de toeslag van appellant in stand heeft gelaten aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Op grond van artikel 3 van de TW heeft een gehuwde wiens echtgenoot is geboren na 31 december 1971 vanaf 1990 geen recht op toeslag, tenzij tot zijn huishouden een eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind behoort dat jonger is dan 12 jaar.
4.3.
Niet in geschil is dat de echtgenote van appellant is geboren na 31 december 1971 en dat tot zijn huishouden geen eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind behoort dat jonger is dan 12 jaar, zodat hij op grond van het dwingend geformuleerde artikel 3 van de TW geen recht op toeslag heeft.
4.4.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om toepassing van artikel 3 van de TW in het geval van appellant achterwege te laten. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023 [2] wordt hieraan het volgende toegevoegd.
4.5.
De TW is een wet in formele zin. Bij de huidige stand van de rechtsontwikkeling staan artikel 11 van de Wet algemene bepalingen en het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet in zijn algemeenheid in de weg aan toetsing van artikel 3 van de TW aan algemene rechtsbeginselen en (ander) ongeschreven recht. Dat is slechts anders indien sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, waardoor aanleiding kan bestaan om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van de wettelijke bepaling leidt. Dat is het geval indien die niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven (zogenoemde ‘contra-legemtoepassing’).
4.6.
De essentie van artikel 3 van de TW is dat de betrokkene wiens echtgenoot is geboren na 31 december 1971 en tot wiens huishouden geen kind behoort dat jonger is dan 12 jaar, geen recht op toeslag heeft. [3] Die essentie kan de wetgever niet zijn ontgaan
.Verder blijkt uit de wetsgeschiedenis dat de wetgever onder ogen heeft gezien dat, wanneer de individuele loondervingsuitkering onder het sociaal minimum ligt, het materiële effect van artikel 3 van de TW is dat geen recht op toeslag bestaat en dat partners een beroep op de bijstand moeten doen. [4] De Raad heeft eerder overwogen dat het feit dat een partner vanwege de vreemdelingrechtelijke status niet in Nederland mag werken en geen beroep op bijstand in Nederland kan doen, niet een zodanige omstandigheid is dat toepassing van artikel 3 van de TW achterwege moet blijven, omdat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever op de hoogte is geweest van mogelijke onevenwichtige effecten van invoering van dit artikel. [5] Die conclusie geldt ook voor de door appellant gestelde situatie, waarin zijn echtgenote in Marokko geen inkomen heeft en dit ook niet kan verwerven, en er voor haar evenmin een beroep op bijstand in Nederland mogelijk is vanwege het verblijf in Marokko.
4.7.
Uit wat appellant heeft aangevoerd zijn dus geen bijzondere omstandigheden af te leiden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. Voor
contra-legemtoepassing is daarom geen plaats.
4.8.
Dit betekent dat het Uwv de toeslag van appellant terecht heeft beëindigd op grond van artikel 3 van de TW. Gelet op de dwingende formulering van dat artikel bestaat er, anders dan appellant heeft aangevoerd, geen ruimte om zijn inkomen op grond van de TW aan te vullen tot het sociaal minimum dat voor een alleenstaande geldt.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de toeslag in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en T. Dompeling en M.E. Fortuin als leden, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2024.
(getekend) E. Dijt
(getekend) A.M. Korver

Voetnoten

3.Zie de uitspraak van de Raad van 20 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1757.
5.Zie de uitspraak van de Raad van 1 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:236 en de uitspraak van 7 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:760.