ECLI:NL:CRVB:2025:1083

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
24/821 NOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Definitieve vaststelling van NOW-subsidies en belangenafweging bij loonkosten

In deze zaak gaat het om de definitieve vaststelling van de subsidie voor loonkosten op grond van de NOW-3, NOW-5 en NOW-6 door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan betrokkene, een uitzendbedrijf. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de minister de NOW-subsidies terecht per loonheffingennummer heeft vastgesteld. Betrokkene had twee loonheffingennummers, L02 en L03, en heeft bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van de subsidies voor loonheffingennummer L03, waarbij de minister de loonkosten van twee werknemers die intern zijn doorgestroomd van L03 naar L02 heeft betrokken. De Raad oordeelt dat de minister bij de vaststelling van de subsidies een belangenafweging heeft gemaakt en dat de gekozen oplossing passend maatwerk biedt. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de minister de belangen niet juist had afgewogen, maar de Raad vernietigt deze uitspraak en verklaart de beroepen van betrokkene ongegrond. De Raad benadrukt dat de minister bij de uitvoering van de NOW-regelingen veel beslissingsruimte heeft en dat de systematiek van subsidieverlening per loonheffingennummer noodzakelijk is voor een eenvoudige en geautomatiseerde uitvoering. De Raad concludeert dat de terugvordering van te veel ontvangen voorschotten niet onevenredig is en dat de minister zijn bevoegdheid correct heeft toegepast.

Uitspraak

24/821, 24/822, 24/823 en 24/824 NOW
Datum uitspraak: 9 juli 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 februari 2024, 22/5009, 22/5871, 22/5872 en 23/3446 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (minister)
[betrokkene B.V.] te [vestigingsplaats] (betrokkene)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de definitieve vaststelling van de subsidie voor loonkosten op grond van de NOW-3, de NOW-5 en de NOW-6 en de terugvordering van betaalde voorschotten. De Raad komt tot het oordeel dat de minister terecht de NOW-subsidies aan betrokkene per loonheffingennummer heeft vastgesteld. De minister heeft bij de vaststelling van de subsidies behorend bij loonheffingennummer L03 de loonkosten betrokken van twee werknemers die intern zijn doorgestroomd van loonheffingennummer L03 naar loonheffingennummer L02. De Raad volgt het standpunt van de minister dat hierdoor de voor betrokkene nadelige gevolgen van het besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen, te weten de uitvoerbaarheid van de NOW-regelingen en behoud van werkgelegenheid. Het hoger beroep van de minister slaagt en de aangevallen uitspraak wordt vernietigd.

PROCESVERLOOP

Namens de minister heeft de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) hoger beroep ingediend.
Namens betrokkene heeft mr. J.W.M. van Loon een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 16 april 2025. Voor de minister is mr. M.W.L. Clemens verschenen, medewerker van het Uwv. Voor betrokkene is verschenen mr. Van Loon.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Betrokkene is werkzaam binnen de uitzendbranche en heeft werknemers in dienst die, afhankelijk van hun arbeidsrechtelijke positie, zijn onderverdeeld in verschillende fasen. Voor werknemers in fase 1 en 2 geldt geen loondoorbetalingsverplichting bij ziekte, voor werknemers in fase 3 (met een tijdelijke arbeidsovereenkomst) en fase 4 (met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd) geldt wel een loondoorbetalingsverplichting bij ziekte. Betrokkene heeft twee loonheffingennummers, te weten 808508982L02 (L02) en 808508982L03 (L03). Loonheffingennummer L03 ziet op werknemers in fase 1 en 2. Loonheffingennummer L02 ziet op werknemers in fase 3 en 4. Per loonheffingennummer zijn subsidies verleend. Betrokkene heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen de verleende subsidies met betrekking tot loonheffingennummer L02, zodat deze in rechte vaststaan. In hoger beroep liggen alleen de subsidies met betrekking tot loonheffingennummer L03 voor.
1.2.
Betrokkene heeft op 20 november 2020 een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-3), derde tranche, voor de periode van oktober tot en met december 2020. Bij besluit van 24 november 2020 heeft de minister aan betrokkene een tegemoetkoming op grond van de NOW-3, derde tranche, verleend van € 18.934,-, waarvan een bedrag van € 15.147,- als voorschot is uitbetaald.
1.3.
Op 3 februari 2022 heeft betrokkene de definitieve berekening van de tegemoetkoming op grond van de NOW-3, derde tranche, aangevraagd. Bij besluit van 5 mei 2022 (besluit 1) heeft de minister de definitieve tegemoetkoming van betrokkene op grond van de NOW-3, derde tranche, vastgesteld op € 5.579,-. De minister heeft tevens het teveel betaalde voorschot ten bedrage van € 9.568,- van betrokkene teruggevorderd.
1.4.
Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen besluit 1. Daarbij heeft betrokkene aangevoerd dat bij het vaststellen van de daling van de loonsom op loonheffingennummer L03 ten onrechte geen rekening is gehouden met de loonsom op loonheffingennummer L02, terwijl sprake is van dezelfde werkgever. De loonsom op loonheffingennummer L02 is toegenomen, onder andere in verband met de doorstroom van twee werknemers van loonheffingennummer L03 naar L02. Met het besluit op bezwaar van 15 september 2022 (bestreden besluit 1) heeft de minister het bezwaar van betrokkene gegrond verklaard, de definitieve tegemoetkoming van betrokkene op grond van de NOW-3, derde tranche, vastgesteld op € 12.464,- en het terug te vorderen bedrag bepaald op € 2.683,-. Aan bestreden besluit 1 ligt ten grondslag dat de loonsom niet over meerdere loonheffingennummers kan worden bepaald, maar dat het niet meenemen van de gevolgen van de doorstroom van twee werknemers van loonheffingennummer L03 naar L02, onevenredig is. Voor deze werknemers wordt, door ze intern te verschuiven, wel voldaan aan het doel en de strekking van de regeling. In deze specifieke situatie wordt aanleiding gezien om de loonkosten in de subsidieperiode van deze werknemers bij de loonsom van het loonheffingennummer L02 op te tellen bij de loonsom van loonheffingennummer L03.
1.5.
Betrokkene heeft op 17 februari 2021 een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-3, vierde tranche, voor de periode van januari tot en met maart 2021. Bij besluit van 23 februari 2021 heeft de minister aan betrokkene een tegemoetkoming op grond van de NOW-3, vierde tranche, verleend van € 25.147,-, waarvan een bedrag van € 20.118,- als voorschot is uitbetaald.
1.6.
Op 15 juli 2022 heeft betrokkene de definitieve berekening van de tegemoetkoming op grond van de NOW-3, vierde tranche, aangevraagd. Bij besluit van 7 september 2022 (besluit 2) heeft de minister de definitieve tegemoetkoming van betrokkene op grond van de NOW-3, vierde tranche, vastgesteld op € 18.461,-. De minister heeft tevens het teveel betaalde voorschot ten bedrage van € 1.657,- van betrokkene teruggevorderd.
1.7.
Betrokkene heeft op dezelfde gronden als tegen besluit 1, bezwaar gemaakt tegen besluit 2. Bij besluit op bezwaar van 15 november 2022 (bestreden besluit 2) heeft de minister het bezwaar van betrokkene – onder gelijke motivering van bestreden besluit 1 – gegrond verklaard en de definitieve tegemoetkoming van betrokkene op grond van de NOW-3, vierde tranche, vastgesteld op € 26.876,-, waardoor recht bestaat op een nabetaling van € 6.768,-.
1.8.
Betrokkene heeft op 16 december 2021 een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-5, voor de periode van november en december 2021. Bij besluit van 21 december 2021 heeft de minister aan betrokkene een tegemoetkoming op grond van de NOW-5 verleend van € 22.625,-, waarvan een bedrag van € 18.100,- als voorschot is uitbetaald.
1.9.
Op 22 juli 2022 heeft betrokkene de definitieve berekening van de tegemoetkoming op grond van de NOW-5 aangevraagd. Bij besluit van 7 oktober 2022 (besluit 3) heeft de minister de definitieve tegemoetkoming van betrokkene op grond van de NOW-5 vastgesteld op € 4.523,-. De minister heeft tevens het teveel betaalde voorschot ten bedrage van € 13.577,- van betrokkene teruggevorderd.
1.10.
Betrokkene heeft op dezelfde gronden als tegen besluit 1, bezwaar gemaakt tegen besluit 3. Bij besluit op bezwaar van 15 november 2022 (bestreden besluit 3) heeft de minister het bezwaar van betrokkene – onder gelijke motivering van bestreden besluit 1 – gegrond verklaard en de definitieve tegemoetkoming van betrokkene op grond van de NOW-5 vastgesteld op € 9.599,- en het terug te vorderen bedrag bepaald op € 8.501,-.
1.11.
Betrokkene heeft op 4 maart 2022 een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-6, voor de periode van januari tot en met maart 2022. Bij besluit van 8 maart 2022 heeft de minister aan betrokkene een tegemoetkoming op grond van de NOW-6 verleend van € 49.036,-, waarvan een bedrag van € 39.228,- als voorschot is uitbetaald.
1.12.
Op 14 december 2022 heeft betrokkene de definitieve berekening van de tegemoetkoming op grond van de NOW-6 aangevraagd. Bij besluit van 17 februari 2023 (besluit 4) heeft de minister de definitieve tegemoetkoming van betrokkene op grond van de NOW-6 vastgesteld op € 20.708,-. De minister heeft tevens het teveel betaalde voorschot ten bedrage van € 18.520,- van betrokkene teruggevorderd.
1.13.
Betrokkene heeft op dezelfde gronden als tegen besluit 1, bezwaar gemaakt tegen besluit 4. Bij besluit op bezwaar van 16 mei 2023 (bestreden besluit 4) heeft de minister het bezwaar van betrokkene – onder gelijke motivering van bestreden besluit 1 – gegrond verklaard en de definitieve tegemoetkoming van betrokkene op grond van de NOW-6 vastgesteld op € 28.336,- en het terug te vorderen bedrag bepaald op € 10.892,-.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft de beroepen van betrokkene tegen de bestreden besluiten gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en de minister opdracht gegeven opnieuw op de bezwaren van betrokkene te beslissen. De rechtbank heeft ook bepalingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en het betaalde griffierecht. Daartoe heeft de rechtbank als volgt overwogen.
2.1.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de definitieve tegemoetkomingen in de loonkosten heeft berekend in overeenstemming met de verschillende van toepassing zijnde NOW-regelingen. Omdat het om een subsidievaststelling gaat, is naast de NOW ook titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Op grond van artikel 4:46, tweede lid, onder d, van de Awb is de minister bevoegd om de subsidie lager vast te stellen. Daarbij moet de minister een belangenafweging maken en het besluit mag niet onevenredig zijn.
2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de belangen niet juist afgewogen. Tegenover de gerechtvaardigde wens van betrokkene om gelijk behandeld te worden als een werkgever met één loonheffingennummer, heeft de minister geen zwaarwegend belang gesteld bij het vasthouden aan de systematiek van de NOW-regelingen.
2.2.1.
Mede op basis van intern beraad binnen het Uwv heeft de minister de loonsom van twee werknemers die in de subsidieperiodes zijn overgegaan van fase 1-2 naar fase 3-4 opgeteld bij de loonsom horend bij loonheffingennummer L03. Gelet op de verplichte indeling in loonheffingennummers heeft de minister dit een passende oplossing geacht, gebaseerd op maatwerk.
2.2.2.
De rechtbank heeft gewezen op de brief van de minister aan de Tweede Kamer van 28 mei 2021 [1] en de daarin genoemde situaties waarin een individuele heroverweging over de gehanteerde loonsommen zal plaatsvinden. Gelet hierop heeft de rechtbank overwogen niet in te zien dat alleen in de situatie waarbij werknemers in de subsidieperiode intern doorstromen naar een ander loonheffingennummer, de loonsommen bij het oorspronkelijk loonheffingennummer opgeteld zouden kunnen worden. Ook in de door betrokkene geschetste situatie zou verwacht mogen worden dat de minister maatwerk levert, te meer nu aan het doel van de NOW – het behoud van werkgelegenheid – door betrokkene lijkt te zijn voldaan. Zij heeft immers extra personeel aangenomen onder het andere loonheffingennummer.
2.2.3.
De rechtbank heeft erop gewezen dat de financiële belangen voor betrokkene bij het samentellen van de loonsommen van de beide loonheffingennummers groot zijn. Bij de definitieve subsidievaststelling wordt de verlaging van de loonsom immers in zijn geheel in mindering gebracht zonder dat rekening wordt gehouden met het omzetverlies. Dat een nieuw aangenomen werknemer leidt tot een hogere loonsom bij loonheffingennummer L02 compenseert niet voor de lagere loonsom bij loonheffingennummer L03. Daarbij komt dat betrokkene er niet zelf voor heeft gekozen om twee loonheffingennummers te hanteren, maar daartoe door de Belastingdienst om louter administratieve redenen is verplicht. Tot slot heeft de minister zijn stelling, dat het samenvoegen van de loonheffingennummers zou kunnen leiden tot ongewenste precedentwerking niet onderbouwd of inzichtelijk gemaakt.
Het standpunt van de minister
3.1.
De minister heeft in hoger beroep verzocht de aangevallen uitspraak te vernietigen en het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond te verklaren. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister in strijd heeft gehandeld met het evenredigheidsbeginsel. De minister heeft in zijn brief aan de Tweede Kamer van 28 mei 2021 een aantal voorbeelden gegeven van gevallen waarin een bezwaar doorgaans gegrond wordt verklaard. Daarbij is echter kenmerkend dat het gaat om mislopen van NOW-subsidie door opvolgend werkgeverschap. De minister stelt zich op het standpunt dat geen sprake van bijzondere omstandigheden die nopen tot het verlaten van de systematiek van vaststelling van de subsidie per loonheffingennummer en meer maatwerk te bieden dan is gedaan. De minister heeft het nadeel voor zover het onevenredig was voor betrokkene opgeheven door de loonkosten in de subsidieperiode van de intern doorgestroomde werknemers op te tellen bij de loonsom bij loonheffingennummer L03. Deze wijze van vaststelling van de subsidie is overeenkomstig de bedoeling van de wetgever en de uitkomst is niet onevenwichtig. De NOW moet eenvoudig uitvoerbaar blijven. Dat kan alleen door het gebruik van geautomatiseerde systemen met het loonheffingennummer als aanknopingspunt. De minister heeft erop gewezen dat betrokkene alle terugvorderingen steeds in een keer heeft voldaan. Voor wat betreft de financiële gevolgen is dus geen sprake van onevenredig nadeel voor betrokkene.
Het standpunt van betrokkene
3.2.
Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat de minister in navolging van zijn brief van 28 mei 2021 in haar geval meer maatwerk had moeten leveren, door de subsidie te berekenen door de loonsommen van de loonheffingennummers L02 en L03 bij elkaar op te tellen, als ware er sprake van één loonheffingennummer.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank de bestreden besluiten terecht heeft vernietigd en de minister terecht heeft opgedragen opnieuw te beslissen op de bezwaren van betrokkene. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep van belang zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
4.1.
Voor de algemene uitgangspunten die worden gehanteerd bij de beoordeling van besluiten over de vaststelling van een subsidie op grond van de NOW-regelingen wordt verwezen naar de uitspraak van 18 januari 2023. [2] Deze uitgangspunten staan in deze zaak niet ter discussie. Het geschil tussen partijen richt zich op de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de minister de onderhavige belangen niet juist heeft afgewogen en hierdoor in strijd heeft gehandeld met het evenredigheidsbeginsel.
4.2.
Het besluit tot vaststelling van de subsidie op een lager bedrag dan bij de subsidieverlening is vastgesteld, berust op een discretionaire bevoegdheid. Bij de toepassing van deze bevoegdheid moet de minister een afweging maken tussen het belang van een juiste vaststelling van de NOW-subsidie enerzijds en de gevolgen van een lagere vaststelling voor betrokkene anderzijds. Op grond van het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel mogen de voor betrokkene nadelige gevolgen van de lagere vaststelling en de terugvordering van de als gevolg daarvan ten onrechte ontvangen bedragen niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Zoals de Raad in de uitspraak van 11 oktober 2022 [3] heeft overwogen, is de ratio van het evenredigheidsbeginsel niet het tegengaan van nadelige gevolgen van besluitvorming, maar het voorkomen van onnodig nadelige gevolgen. Het gaat hierbij verder om een directe toetsing van een (bestreden) besluit aan het evenredigheidsbeginsel, zie de uitspraak van 2 juni 2022. [4] Bij deze toetsing kunnen de geschiktheid, de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid van het (bestreden) besluit een rol spelen.
4.3.
De Raad komt op grond van de hierna volgende overwegingen tot het oordeel dat de door de minister gemaakte belangenafweging niet tot een onevenwichtige uitkomst heeft geleid. Dit betekent dat de beroepsgrond dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister in strijd heeft gehandeld met het evenredigheidsbeginsel, slaagt.
4.3.1.
De minister heeft bij de totstandkoming van een subsidieregeling zoals de NOW veel beslissingsruimte. Bovendien is de NOW-regeling het resultaat van een politiek-bestuurlijke afweging om werkgevers, die te maken hebben met een acute terugval in de omzet door vermindering van de bedrijvigheid door bijzondere omstandigheden, die niet tot het normale ondernemersrisico kunnen worden gerekend, zoals door COVID-19, een tegemoetkoming te bieden in de loonkosten met het doel werkgelegenheid zoveel mogelijk te behouden. Het is verder een noodmaatregel waarbij een zeer groot aantal werkgevers op korte termijn duidelijkheid moest worden verschaft over de aard en de inhoud van de regeling. De regeling heeft daardoor noodgedwongen een generiek karakter waarbij niet steeds maatwerk kan worden geboden. Een en ander betekent dat de onderhavige toetsing minder intensief is, vergelijk de uitspraak van 18 januari 2023. [5]
4.3.2.
De regelgever heeft bij de totstandkoming van de subsidieregeling bewust gekozen voor een systeem waarin de subsidie wordt aangevraagd, verleend en vastgesteld per loonheffingennummer. [6] Daarbij wordt uitgegaan van de loonsom behorend bij dat loonheffingennummer. Voor deze methode is gekozen omdat de loongegevens per loonheffingennummer beschikbaar zijn en als zodanig in de Polisadministratie zijn opgenomen. In beginsel is het dus zo dat wordt uitgegaan van de loonsom behorend bij dat loonheffingennummer en werknemers die onder een ander loonheffingennummer vallen, in de berekening van de tegemoetkoming niet kunnen worden meegenomen. Deze systematiek dient een eenvoudige en geautomatiseerde uitvoering en is daarmee geschikt en noodzakelijk.
4.3.3.
In het geval dat een werkgever meerdere loonheffingennummers heeft en tussen de loonheffingennummers wijzigingen plaatsvinden door verschuivingen van werknemers van het ene naar het andere loonheffingennummer, maakt de minister in bezwaar tegen de vaststelling van de subsidie een afweging als het gaat om verschillende loonheffingennummers binnen een rechtspersoon of natuurlijke persoon en de voorgedane wijzigingen een puur administratief karakter hebben. In het geval van betrokkene heeft deze afweging ertoe geleid dat de loonkosten van twee werknemers die in de subsidieperiode zijn overgegaan van loonheffingennummer L03 naar L02, zijn opgeteld bij de loonsom in de subsidieperiode voor loonheffingennummer L03. Dit heeft geresulteerd in een lagere loonsomdaling op loonheffingennummer L03. De minister heeft dit een passende maatwerkoplossing geacht, omdat het in lijn ligt met de berekeningswijze van de NOWregelingen, weinig uitvoeringsproblemen geeft en het doel van de regeling van behoud van werkgelegenheid dient.
4.3.4.
Het standpunt van betrokkene, dat de minister in haar geval meer of op andere wijze maatwerk had moeten leveren, wordt niet gevolgd. In de eerder genoemde brief van 28 mei 2021 heeft de minister voor een aantal gevallen – met name met het oog op situaties waarin sprake is van wijzigingen in rechtsvorm, een fusie, splitsing of opvolgend werkgeverschap – kenbaar gemaakt dat na een individuele beoordeling bezwaren doorgaans gegrond zullen worden verklaard. Er wordt geen reden gezien om ook in het geval van betrokkene, bij wie een dergelijke of vergelijkbare situatie zich niet voordoet, in het kader van de belangenafweging de loonheffingennummers samen te voegen of de loonkosten van het door betrokkene nieuw aangenomen personeel onder loonheffingennummer L02 mee te tellen bij de loonsom van loonheffingennummer L03. Betrokkene heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen de vastgestelde L02-subsidies en heeft niet toegelicht wat wordt bedoeld met ‘het aannemen van nieuw personeel voor het organiseren van de backoffice’. Bovendien heeft het uitbreiden van het personeelsbestand – en een hierdoor hogere loonsom – geen effect op de hoogte van de definitieve subsidie. [7] In die situatie krijgt een werkgever een deel van de extra loonkosten niet vergoed. Met de minister wordt aangenomen dat het aannemen van extra personeel een bewuste keuze betreft van betrokkene in de bedrijfsvoering. Voor deze loonkosten is de subsidie niet bedoeld. In het geval van betrokkene is met de door de minister gekozen oplossing passend maatwerk geleverd. Voor de werknemers die zijn overgegaan van het ene naar het andere loonheffingennummer en voor wie betrokkene heeft voldaan aan de doelstelling van de NOW, het behoud van werkgelegenheid, is de subsidie vastgesteld.
4.3.5.
Er is geen aanleiding om in het geval van betrokkene de gekozen oplossing als onevenwichtig te beschouwen. De systematiek zoals weergegeven in 4.3.2, staat in de weg aan de door betrokkene gewenste methode. Betrokkene heeft ter zitting verklaard dat het gehele bedrag aan teveel ontvangen voorschot in een keer is terugbetaald. Andere gevolgen van het bestreden besluit dan de terugbetaling van het te veel ontvangen voorschot heeft betrokkene niet gesteld. Afweging van de nadelige gevolgen van de bestreden besluiten in verhouding tot het doel van deze besluiten leidt tot de slotsom dat de terugvordering door de minister van de onverschuldigd betaalde voorschotten niet onevenredig is.

Conclusie en gevolgen

5. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd. De beroepen worden ongegrond verklaard. Dit betekent dat de bestreden besluiten in stand blijven.
6. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart de beroepen van betrokkene ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna als voorzitter en G.C. Boot en C. Karman als leden, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025.
(getekend) S. Wijna
(getekend) C.M. Snellenberg

Bijlage: wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:4

1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Artikel 4:46

1. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
2. De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
c. de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.
3. Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen.

NOW-3

Artikel 1. Begripsbepaling

1.
(…)
loonheffingennummer: het nummer, genoemd in artikel 1a.1, tweede lid, onderdeel b, onder 1, van de Regeling gegevensuitvraag loonaangifte;

Artikel 3. Doel van de subsidie

Het doel van deze regeling is om werkgevers tegemoet te komen in de betaling van de loonkosten, indien sprake is van een acute terugval in de omzet met ten minste een per tranche verschillend minimumpercentage, gedurende een periode van drie maanden, vanwege een vermindering in bedrijvigheid door buitengewone omstandigheden die in redelijkheid niet tot het normale ondernemersrisico kunnen worden gerekend, voor zover geen winst of bonussen worden uitgekeerd of eigen aandelen worden aangekocht, zodat werkgevers zoveel mogelijk werknemers in dienst kunnen houden en werkgevers zich samen met de werknemers kunnen voorbereiden op en aanpassen aan de nieuwe economische situatie.

Artikel 15. Voorwaarden voor subsidieverlening

De Minister kan op grond van dit hoofdstuk aan een werkgever, die gedurende een aaneengesloten periode van drie kalendermaanden in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 28 februari 2021 verwacht te worden geconfronteerd met een daling van de omzet van ten minste 20%, per loonheffingennummer een subsidie verlenen over de loonsom in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2020.

Artikel 18. Voorwaarden voor subsidieverlening

De Minister kan op grond van dit hoofdstuk aan een werkgever, die gedurende een aaneengesloten periode van drie kalendermaanden in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 mei 2021 verwacht te worden geconfronteerd met een daling van de omzet van ten minste 20%, per loonheffingennummer een subsidie verlenen over de loonsom in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 maart 2021.

NOW-5

Artikel 1. Begripsbepaling

1.
(…)
loonheffingennummer: het nummer, genoemd in artikel 1a.1, tweede lid, onderdeel b, onder 1, van de Regeling gegevensuitvraag loonaangifte;

Artikel 3. Doel van de subsidie

Het doel van deze regeling is om werkgevers tegemoet te komen in de betaling van de loonkosten, indien sprake is van een acute terugval in de omzet met ten minste 20%, gedurende de omzetperiode, vanwege een vermindering in bedrijvigheid door buitengewone omstandigheden die in redelijkheid niet tot het normale ondernemersrisico kunnen worden gerekend, voor zover geen winst of bonussen worden uitgekeerd of eigen aandelen worden aangekocht, zodat werkgevers zoveel mogelijk werknemers in dienst kunnen houden en werkgevers zich samen met de werknemers kunnen voorbereiden op en aanpassen aan de nieuwe economische situatie.

Artikel 4. Voorwaarden voor subsidieverlening

De Minister kan aan een werkgever, die in de omzetperiode wordt geconfronteerd met een daling van de omzet van ten minste 20%, per loonheffingennummer een subsidie verlenen over de loonsom in de periode van 1 november 2021 tot en met 31 december 2021.

NOW-6

Artikel 1. Begripsbepaling

1.
(…)
loonheffingennummer: het nummer, genoemd in artikel 1a.1, tweede lid, onderdeel b, onder 1, van de Regeling gegevensuitvraag loonaangifte;

Artikel 3. Doel van de subsidie

Het doel van deze regeling is om werkgevers tegemoet te komen in de betaling van de loonkosten, indien sprake is van een acute terugval in de omzet met een minimumpercentage, bedoeld in artikel 14, gedurende de omzetperiode, vanwege een vermindering in bedrijvigheid door buitengewone omstandigheden die in redelijkheid niet tot het normale ondernemersrisico kunnen worden gerekend, voor zover geen winst of bonussen worden uitgekeerd of eigen aandelen worden aangekocht, zodat werkgevers zoveel mogelijk werknemers in dienst kunnen houden en werkgevers zich samen met de werknemers kunnen voorbereiden op en aanpassen aan de nieuwe economische situatie.

Artikel 14. Voorwaarden voor subsidieverlening

De Minister kan op grond van dit hoofdstuk aan een werkgever, die gedurende de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 maart 2022 wordt geconfronteerd met een daling van de omzet van ten minste 20%, per loonheffingennummer een subsidie verlenen over de loonsom in de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 maart 2022.

Voetnoten

2.Uitspraak van de Raad van 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:95.
3.Uitspraak van de Raad van 11 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2207.
4.Uitspraak van de Raad van 2 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1282.
5.Uitspraak van de Raad van 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:95.