In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 oktober 2025 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om schadevergoeding en proceskosten na de intrekking van hoger beroep door appellant. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant, maar heeft in een eerdere fase een schikking getroffen met het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven. De Raad heeft het verzoek om vergoeding van proceskosten afgewezen, omdat appellant akkoord was gegaan met het schikkingsvoorstel van het college, dat geen aanleiding zag voor een proceskostenveroordeling. Echter, het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn is toegewezen. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn met twee jaar en vier maanden was overschreden, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 2.500,-. Dit bedrag werd gelijkelijk verdeeld tussen het college en de Staat der Nederlanden, die elk € 1.250,- moesten betalen. De Raad heeft ook de proceskosten van appellant begroot op € 453,50, die eveneens gelijkelijk tussen het college en de Staat werden verdeeld.