ECLI:NL:CRVB:2025:1757

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
2 december 2025
Zaaknummer
23/232 TOZO-S
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bijstandsprocedures

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door mr. N. Talhaoui, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in verband met de behandeling van haar aanvragen om bijstand. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met ruim vijf maanden is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 500,-. De Raad heeft ook geconstateerd dat in de procedure over de aanvraag om bijzondere bijstand de redelijke termijn met een week is overschreden, maar gezien het geringe financiële belang van deze procedure is besloten om enkel te constateren dat de termijn is overschreden zonder verdere schadevergoeding toe te kennen. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van overschrijding daarvan. De Staat der Nederlanden is veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding en de proceskosten van verzoekster, die zijn begroot op € 453,50.

Uitspraak

23/232 TOZO-S, 23/233 TOZO-S, 23/234 TOZO-S, 23/235 TOZO-S
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
het college van burgemeester en wethouders van Ede (college)
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)
Datum uitspraak: 25 november 2025

SAMENVATTING

Verzoekster en het college hebben in hoger beroep een schikking bereikt over diverse besluiten over het recht op bijstand van verzoekster. Deze uitspraak gaat nog over het verzoek van verzoekster om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De Raad oordeelt dat de redelijke termijn is overschreden. Dit leidt in de procedures over de blokkering, intrekking en terugvordering van de bijstand tot een schadevergoeding van € 500,-. In de procedure over de aanvraag om bijzondere bijstand wordt volstaan met de constatering dat de redelijke termijn met een week is overschreden.

PROCESVERLOOP

Namens verzoekster heeft mr. N. Talhaoui, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 december 2022, 21/4169, 22/394, 22/395 en 22/436, en verzocht om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaken behandeld op een zitting van 14 oktober 2025. Namens verzoekster is mr. Talhaoui verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Klok.
Op de zitting hebben partijen een schikking bereikt over het hoger beroep.
Naar aanleiding van het verzoek om schadevergoeding heeft de Raad de Staat als partij aangemerkt

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het verzoek om vergoeding van schade wegens schending van de redelijke termijn zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Met een besluit van 23 april 2021 heeft het college de betaling van bijstand op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) aan verzoekster en wijlen haar echtgenoot (S) met ingang van 1 maart 2021 geblokkeerd. Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het college heeft het bezwaarschrift op 29 april 2021 ontvangen. Met een besluit van 28 juli 2021 heeft het college op het bezwaar beslist.
1.2.
Met een besluit van 20 juli 2021 heeft het college de Tozo-bijstand van verzoekster en S met ingang van 1 maart 2021 beëindigd en de Tozo-bijstand over de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 maart 2021 ingetrokken. Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het college heeft het bezwaarschrift op 31 augustus 2021 ontvangen. Met een besluit van 13 december 2021 heeft het college op het bezwaar beslist.
1.3.
Met een besluit van 4 augustus 2021 heeft het college de Tozo-bijstand over de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 maart 2021 tot een bedrag van € 19.948,21 netto van verzoekster en S teruggevorderd. Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het college heeft het bezwaarschrift op 14 september 2021 ontvangen. Met een besluit van 13 december 2021 heeft het college op het bezwaar beslist.
1.4.
Met een besluit van 26 augustus 2021 heeft het college de aanvraag van verzoekster en S om toekenning van bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand buiten behandeling gesteld. Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het college heeft het bezwaarschrift op 6 oktober 2021 ontvangen. Met een besluit van 13 december 2021 heeft het college op het bezwaar beslist.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank Gelderland heeft op 8 december 2022 uitspraak gedaan.
Het standpunt van verzoekster
3. Verzoekster heeft in het kader van haar verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn – samengevat weergegeven – gesteld dat sinds de indiening van de bezwaarschriften meer dan vier jaar is verstreken, waarbij de overschrijding van de redelijke termijn heeft plaatsgevonden in de rechterlijke fase, zodat zij in elke procedure recht heeft op een schadevergoeding van € 500,- ten laste van de Staat.

Het oordeel van de Raad

De uitgangspunten

4.1.
Of de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat daarbij van belang zijn de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene.
4.2.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. In beginsel is een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden.
4.3.
In gevallen waarin meerdere zaken van één belanghebbende gezamenlijk zijn behandeld, dient in dit verband te worden beoordeeld of die zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Indien hiervan sprake is, wordt per fase van de procedure waarin sprake is geweest van gezamenlijke behandeling, voor die zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500,- per half jaar gehanteerd. Indien de rechtsmiddelen waarmee die fase van de procedure in de betrokken zaken is ingeleid niet tegelijkertijd zijn aangewend, dient daarbij ter bepaling van de mate van overschrijding van de redelijke termijn te worden gerekend vanaf het tijdstip van indiening van het eerst aangewende rechtsmiddel. Dit is vaste rechtspraak. [1]
4.4.
In zaken waarin de redelijke termijn is overschreden, wordt als regel – behoudens bijzondere omstandigheden – verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. Het bestuursorgaan en/of de Staat (Minister van Justitie en Veiligheid) kan door de rechter worden veroordeeld tot vergoeding van die schade. De Hoge Raad heeft in belastingzaken, afgezien van geschillen over een bestuurlijke boete, tot de hiervoor bedoelde bijzondere omstandigheden gerekend het geval dat het financiële belang bij een procedure zeer gering is. In zo’n geval mag zonder meer worden verondersteld dat de lange duur van de procedure niet of nauwelijks tot spanning en frustratie bij de belanghebbende heeft geleid. De Hoge Raad heeft daarom geoordeeld dat bij een geschil over een zeer gering financieel belang geen vergoeding van immateriële schade hoeft te worden toegekend, maar kan worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. [2] Dit is inmiddels ook vaste rechtspraak van de Raad. [3]
4.5.
De Hoge Raad neemt sinds zijn arrest van 14 juni 2024 [4] in belastingzaken tot uitgangspunt dat zich een bijzondere omstandigheid zoals genoemd in 4.4 voordoet, wanneer het financiële belang bij de procedure minder dan € 1.000,- bedraagt en de redelijke termijn met niet meer dan twaalf maanden is overschreden. In dat geval kan worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. Indien het financiële belang bij de procedure minder dan € 1.000,- bedraagt en de redelijke termijn met meer dan twaalf maanden is overschreden, beslist de belastingrechter op een verzoek om vergoeding van immateriële schade naar bevind van zaken. Het staat de belastingrechter vrij om – na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen en omstandigheden, waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn – ook in die gevallen te volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. De Raad sluit zich bij deze rechtspraak van de Hoge Raad aan, waarbij wordt opgemerkt dat er gevallen kunnen zijn waarbij deze uitgangspunten niet opgaan. [5]
4.6.
Het financiële belang bij de procedure bestaat in beginsel uit het financiële voordeel dat de belanghebbende krijgt indien het door hem in die procedure ingenomen standpunt wordt gehonoreerd. Het financiële belang moet afzonderlijk worden bepaald voor elke fase van het geding waarop het verzoek om vergoeding van immateriële schade betrekking heeft (bezwaar en beroep, hoger beroep, cassatieberoep) aan de hand van de standpunten die de belanghebbende in die fase heeft ingenomen. [6]
De toepassing in deze zaken
4.7.
De procedures over de blokkering, intrekking en terugvordering liggen in elkaars verlengde en hebben in de hoofdzaak betrekking op hetzelfde onderwerp, zoals bedoeld in 4.3, namelijk het recht op algemene bijstand. Vanaf de ontvangst van het oudste bezwaarschrift door het college op 29 april 2021 tot 14 oktober 2025, de datum waarop partijen een schikking hebben bereikt, zijn vier jaar en ruim vijf maanden verstreken. Noch in de zaak zelf, noch in de opstelling van verzoekster zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met ruim vijf maanden overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 500,-. De overschrijding van de redelijke termijn heeft geheel plaatsgevonden in de rechterlijke fase, zodat dit bedrag voor rekening van de Staat komt.
4.8.
In de procedure over de aanvraag om bijzondere bijstand heeft het college het bezwaarschrift op 6 oktober 2021 ontvangen. Vanaf 6 oktober 2021 tot 14 oktober 2025, de datum waarop partijen een schikking hebben bereikt, zijn vier jaar en een week verstreken. Noch in de zaak zelf, noch in de opstelling van verzoekster zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met een week overschreden. Nu het financiële belang van verzoekster bij deze procedure € 304,- en dus minder dan € 1.000,- is, is de Raad van oordeel dat in dit geval kan worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn met een week is overschreden.

Conclusie en gevolgen

4.9.
Uit het voorgaande volgt dat de Staat moet worden veroordeeld tot betaling van immateriële schadevergoeding aan verzoekster tot een bedrag van € 500,-.
5. Aanleiding bestaat om de Staat te veroordelen in de proceskosten van verzoekster in verband met het indienen van de verzoekschriften. Deze kosten worden begroot op € 453,50 voor verleende rechtsbijstand (één punt voor de ingediende verzoekschriften met wegingsfactor 0,5). Voor toekenning van een afzonderlijk punt voor de behandeling ter zitting van het verzoek bestaat in dit geval geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan verzoekster van een vergoeding van schade tot een bedrag van in totaal € 500,-;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en C. Karman en
C.F.E. van Olden-Smit als leden, in tegenwoordigheid van L. van Beelen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2025.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) L. van Beelen

Voetnoten

1.Zie onder meer de arresten van 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:540, onder 2.5.2, en 19 februari 2016, ECLI:HR:2016:252, onder 3.10.2 en de uitspraak van 30 juni 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2125.
2.Zie het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, onder 3.9.6.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 mei 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:791.
4.ECLI:NL:HR:2024:853, onder 3.4.3 en 3.4.4.
5.Vergelijk ook de uitspraak van 28 oktober 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1591.
6.Zie het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853.