ECLI:NL:CRVB:2025:206
Centrale Raad van Beroep
- Schadevergoedingsuitspraak
- Rechtspraak.nl
Schadevergoeding en proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep in WIA-zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schadevergoeding en proceskostenveroordeling na de intrekking van het hoger beroep door appellante. De zaak betreft een geschil over de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en de gevolgen van een onrechtmatig besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, maar trok dit in nadat het Uwv op 3 april 2024 een nieuwe beslissing op bezwaar had genomen die volledig aan haar bezwaren tegemoetkwam. Appellante verzocht de Raad om het Uwv te veroordelen in de proceskosten en om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden met achttien maanden, wat leidde tot een schadevergoeding van € 1.500,-. De Raad oordeelde ook dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd voor geestelijk letsel, waardoor haar verzoek om immateriële schadevergoeding werd afgewezen. De proceskosten werden vastgesteld op € 6.476,61, en het Uwv werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 179,-. De uitspraak werd gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier.