ECLI:NL:CRVB:2025:601

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
23/2354 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de omvang van maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de omvang van de aan haar verstrekte maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning ter discussie staat. Appellante, geboren in 1943, heeft knie-, rug- en schouderklachten en had recht op huishoudelijke ondersteuning op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De gemeente Tilburg heeft echter haar beleid gewijzigd, waardoor de algemene voorziening 'Hulp aan Huis' is komen te vervallen en alleen maatwerkvoorzieningen worden verstrekt. Appellante ontving aanvankelijk 125 minuten per week, maar na een nieuwe beslissing op bezwaar is dit uitgebreid naar 153 minuten per week. De Raad heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het college de omvang van de maatwerkvoorziening onjuist heeft vastgesteld. De Raad heeft zelf in de zaak voorzien en appellante 174 minuten per week huishoudelijke ondersteuning toegekend, bestaande uit 153 minuten voor schoon en leefbaar huis en 21 minuten voor wasverzorging. Tevens is het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.814,-. De uitspraak is gedaan op 2 april 2025.

Uitspraak

23/2354 WMO15, 23/3016 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 juli 2023, 21/3712 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
Datum uitspraak: 2 april 2025

SAMENVATTING

Deze uitspraak gaat over de vraag of het college de omvang van de aan appellante verstrekte maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning juist heeft vastgesteld. De Raad beantwoordt deze vraag ontkennend en voorziet zowel voor het onderdeel wasverzorging, op basis van door bureau HHM herberekende normtijden, als voor het onderdeel schoon en leefbaar huis zelf in de zaak.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A. van ’t Laar hoger beroep ingesteld.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het college op 3 augustus 2023 een nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen. Tevens heeft het college een
verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 juni 2024. Namens appellante is mr. Van ’t Laar verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.H.H. Ligtenberg.
Hierna heeft de Raad bij brief van 4 september 2024 het onderzoek heropend en vragen gesteld aan partijen. Partijen hebben schriftelijk gereageerd en hebben blijkens het dossier geen behoefte aan een nadere zitting. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren in 1943, heeft knie-, rug- en schouderklachten. In verband hiermee had zij op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) aanspraak op huishoudelijke ondersteuning door middel van de algemene voorziening ‘Hulp aan Huis’ (180 minuten per week).
1.2.
Met ingang van 1 januari 2020 heeft de gemeente Tilburg haar beleid gewijzigd. De algemene voorziening ‘Hulp aan Huis’ is komen te vervallen. Huishoudelijke ondersteuning wordt in plaats daarvan (alleen) verstrekt in de vorm van een maatwerkvoorziening ‘Hulp bij het Huishouden’ op grond van de Wmo 2015. In het nieuwe beleid is een normenkader vastgelegd voor de omvang van de maatwerkvoorziening.
1.3.
Met een besluit van 25 juni 2021, gehandhaafd bij besluit van 5 augustus 2021 (bestreden besluit 1) heeft het college de algemene voorziening ‘Hulp aan Huis’ met ingang van 10 oktober 2021 beëindigd en appellante voor de periode van 11 oktober 2021 tot en met 30 september 2026 een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning verstrekt voor 125 minuten per week in de vorm van zorg in natura.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, het besluit vernietigd en het college opgedragen om een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. Daartoe is, samengevat en voor zover van belang, het volgende overwogen. Het college heeft zijn beleid, wat betreft de basisuren en de beïnvloedende factoren, mogen baseren op het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 van Bureau HHM (HHM Normenkader 2019). Het college had appellante gelet op het beleid 10 minuten per week extra tijd moeten verstrekken voor het schoonmaken van twee kamers. Appellante heeft echter geen recht op 18 minuten extra tijd voor het schoonmaken van de eetkamer, omdat zij niet heeft onderbouwd dat deze kamer een bijzonder kenmerk van de woning is. Het college heeft verder terecht geen extra tijd verstrekt voor de overname van het strijken, aangezien appellante niet heeft gesteld dat haar kleding om medische redenen gestreken moet worden of dat strijkvrije kleding niet geschikt is. Ten aanzien van de wasverzorging is bestreden besluit 1 onzorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd, omdat niet is gebleken dat onderzoek is verricht naar aanleiding van de verklaring van appellante dat de hulp de was in de wasmachine doet en eruit haalt.
Nader besluit
3. Het college heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak het besluit van 3 augustus 2023 (bestreden besluit 2) genomen. Met dit besluit heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 25 juni 2021 de verstrekte maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning uitgebreid naar 153 minuten per week in de vorm van zorg in natura. De maatwerkvoorziening bestaat uit de basismodule schoon en leefbaar huis van 125 minuten per week, 10 minuten per week voor het schoonmaken van twee kamers die niet in gebruik zijn als slaapkamer en 18 minuten per week voor de wasverzorging (35 minuten voor een éénpersoonshuishouden, met aftrek van 17 minuten voor enige eigen inzet).
Het standpunt van appellante
4. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank en met het bestreden besluit 2 niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt of de uitspraak van de rechtbank en bestreden besluit 2 in stand kunnen blijven. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die in hoger beroep zijn aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toepasselijkheid HHM Normenkader 2019
5.1.
Appellante heeft aangevoerd dat in de gemeentelijke regelgeving niet wordt verwezen naar het HHM Normenkader 2019. Verder is noch in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Tilburg 2021, noch in de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Tilburg 2021, noch in het bestreden besluit vermeld met welke frequentie de huishoudelijke activiteiten worden uitgevoerd, waardoor zij niet weet hoe vaak de ruimtes in haar woning worden schoongemaakt. Volgens appellante is dit in strijd met uitspraken van de Raad. [1] Dit betoog slaagt niet.
5.2.
In de door appellante vermelde uitspraken heeft de Raad geoordeeld dat de beleidsregels moeten berusten op objectieve criteria, steunend op deugdelijk onderzoek. Niet is geoordeeld dat in de beleidsregels naar het onderzoek moet worden verwezen. Daarnaast is in de uitspraak van 8 oktober 2018 geoordeeld dat de betrokkene gelet op het rechtszekerheidsbeginsel moet kunnen weten hoeveel huishoudelijke ondersteuning is verstrekt. Dat is hier het geval. In de uitspraak van 31 juli 2019 is geoordeeld dat het onderzoek dat ten grondslag ligt aan de beleidsregels onder meer inzicht moet geven in de frequentie waarmee de huishoudelijke activiteiten worden uitgevoerd, maar niet dat deze frequentie in het besluit moet zijn opgenomen. [2] De Raad wijst erop dat bestreden besluit 1 door de rechtbank is vernietigd en dat tijdens de zitting bij de rechtbank duidelijk is geworden dat het normenkader in de Beleidsregels is ontleend aan het HHM Normenkader 2019. Voor appellante was dit dus duidelijk op het moment dat zij haar gronden tegen bestreden besluit 2 moest formuleren.
Wasverzorging
5.3.
Verder ligt de vraag voor of het college het beleid inzake de wasverzorging, dat is gebaseerd op het HHM Normenkader 2019, aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Deze vraag was ook aan de orde in de uitspraak van de Raad van 9 januari 2025. [3] De Raad heeft in die uitspraak geoordeeld dat het HHM Normenkader 2019 niet mag worden gebruikt als uitgangspunt bij het bepalen van de omvang van de huishoudelijke ondersteuning voor zover het gaat om de normtijden voor overname van de wasverzorging. Dit betekent dat de hierop betrekking hebbende beroepsgrond slaagt. Het college heeft zijn beleid inzake de wasverzorging niet ten grondslag mogen leggen aan bestreden besluit 2. Er mag wel worden uitgegaan van de door Bureau HHM herberekende normtijden, zowel voor de volledige overname van de wasverzorging als voor meer of minder inzet. De herberekende normtijden, die zijn weergegeven in de bijlage bij voornoemde uitspraak, steunen naar het oordeel van de Raad namelijk op deugdelijk onderzoek, verricht door onafhankelijke, geen belang bij de uitkomst hebbende derden. Onder 5.5 wordt toegelicht welke gevolgen dit heeft.
5.4.
De beroepsgrond dat het college ten onrechte geen extra tijd heeft verstrekt voor het strijken van de was slaagt niet. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat in haar situatie strijkvrije kleding noodzakelijk is om te kunnen participeren in de maatschappij of voor de zelfredzaamheid. Met het college is de Raad van oordeel dat van appellante kan worden gevergd dat zij haar eigen kracht inzet door haar garderobe (geleidelijk) te vervangen door strijkvrije kleding. [4]
5.5.
Het bestreden besluit 2 is voor wat betreft de wasverzorging niet zorgvuldig voorbereid en zal om die reden worden vernietigd. De Raad ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en daarbij aansluiting te zoeken bij de herberekende normtijden en de tijden voor meer en minder inzet, zoals die volgen uit de uitspraak van 9 januari 2025. Uit de stukken kan worden afgeleid dat appellante in staat is een deel van de was zelf te doen. Conform de herberekende normtijden zal de Raad aan appellante voor het onderdeel wasverzorging 21 minuten per week verstrekken (41 minuten voor een éénpersoonshuishouden, met aftrek van 20 minuten vanwege de eigen mogelijkheden van appellante).
Schoon en leefbaar huis
5.6.
De beroepsgrond dat het college extra tijd had moeten verstrekken voor het schoonmaken van de eetkamer slaagt. Hierbij is van belang dat het college niet heeft bestreden dat de eetkamer een afzonderlijke kamer is. In de op bestreden besluit 2 toepasselijke Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Tilburg 2023 is bepaald dat voor een extra kamer ‘in gebruik’ 18 minuten per week wordt verstrekt, en dat voor een extra kamer ‘niet in gebruik’ 5 minuten per week wordt verstrekt. Daarin wordt niet de voorwaarde gesteld – anders dan het college ter zitting heeft aangevoerd – dat 18 minuten per week wordt verstrekt indien de kamer in gebruik is
als slaapkamer. Niet ter discussie staat dat appellante gebruik maakt van de eetkamer. Ook op dit punt kan bestreden besluit 2 daarom geen standhouden. De Raad zal dit besluit vernietigen voor zover voor het onderdeel schoon en leefbaar huis 135 minuten is verstrekt, en zelf in de zaak voorzien door appellante voor het onderdeel schoon en leefbaar huis 153 minuten te verstrekken (125 minuten per week voor de basismodule schoon en leefbaar huis, 10 minuten per week extra voor het schoonmaken van twee kamers, en 18 minuten per week voor het schoonmaken van de eetkamer).

Conclusie en gevolgen

5.7.
Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd, voor zover aan het college de opdracht is gegeven een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de aangevallen uitspraak. De Raad zal het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaren, dit besluit vernietigen en zelf in de zaak voorzien door aan appellante voor de periode van 11 oktober 2021 tot en met 30 september 2026 in totaal 174 minuten per week huishoudelijke ondersteuning te verstrekken (153 minuten voor het onderdeel schoon en leefbaar huis en 21 minuten voor het onderdeel wasverzorging).
6. Appellante krijgt een vergoeding voor haar proceskosten. Deze kosten worden begroot op € 1.814,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, ter waarde van € 907,- per punt, wegingsfactor 1). Zij krijgt ook het in hoger beroep betaalde griffierecht terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij aan het college de opdracht is gegeven een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 3 augustus 2023 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verstrekt aan appellante voor de periode van 11 oktober 2021 tot en met 30 september 2026 174 minuten per week huishoudelijke ondersteuning, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 1.814,-;
  • bepaalt dat het college aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 136,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en K.H. Sanders en J.J. Janssen als leden, in tegenwoordigheid van N. El Khabazi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2025.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) N. El Khabazi

Voetnoten

1.Appellante heeft verwezen naar uitspraken van 18 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1402 en ECLI:NL:CRVB:2016:1403, van 8 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3241 en van 31 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2585.
2.Zie ook de uitspraak van de Raad van 9 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:41.
4.Vgl. de uitspraak van 18 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1487.