ECLI:NL:CRVB:2025:680

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
24/1629 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang bij weigering WIA-uitkering

In deze zaak gaat het om de vraag of appellante procesbelang heeft bij het instellen van hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv aan appellante per 21 september 2022 terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De Centrale Raad van Beroep komt tot de conclusie dat appellante geen procesbelang heeft. Appellante ontving vanaf 21 september 2022 een WW-uitkering en heeft per 23 december 2023 een loongerelateerde WIA-uitkering gekregen. Hierdoor is er geen financieel procesbelang meer, wat betekent dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 maart 2025, waarbij appellante werd bijgestaan door haar dochter en haar advocaat, mr. J. van Helden. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. P.L.J.H. Coenen. De Raad heeft vastgesteld dat de loongerelateerde periode van de WW en de WIA gelijk zijn, en dat de toekenning van de WIA-uitkering per 23 december 2023 het procesbelang van appellante heeft doen vervallen. De Raad wijst het verzoek om schadevergoeding af en verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Uitspraak

24/1629 WIA
Datum uitspraak: 30 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 3 juni 2024, 23/725 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of appellante procesbelang heeft bij het instellen van hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv aan appellante per 21 september 2022 terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De Raad komt tot het oordeel dat appellante geen procesbelang heeft.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J. van Helden, advocaat, hoger beroep ingesteld, nadere stukken ingediend en verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 maart 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar dochter en mr. Van Helden. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.L.J.H. Coenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als schoonmaakster voor zestien uur per week. Op 23 september 2020 heeft zij zich ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) bij het Uwv had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 augustus 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 2 september 2022 geweigerd appellante met ingang van 21 september 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 15 februari 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
1.3.
Het Uwv heeft bij besluit van 23 juli 2024 aan appellante per 23 december 2023 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende gemotiveerd heeft gereageerd op de aangevoerde beroepsgronden en de overgelegde medische informatie. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte nagelaten te reageren op de aangehaalde jurisprudentie. Appellante ontkomt er gelet op het voorgaande niet aan de al eerder aangevoerde gronden in hoger beroep te herhalen. Zij blijft bij haar standpunt dat er te weinig beperkingen in de FML zijn opgenomen en dat de voor haar geselecteerde functies niet passend zijn.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat appellante geen procesbelang heeft bij het ingestelde hoger beroep. Daarbij wijst het Uwv erop dat appellante vanaf 21 september 2022 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) heeft ontvangen en dat aan appellante, naar aanleiding van een nieuwe ziekmelding, bij besluit van 23 juli 2024 met ingang van 23 december 2023 een loongerelateerde WIA-uitkering is toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Omdat de loongerelateerde periode in de WIA en de WW gelijk zijn, is de loongerelateerde periode van de WW overgegaan naar de WIA in verband met de toekenning van de WIA-uitkering per 23 december 2023.

Het oordeel van de Raad

4.1.
In hoger beroep moet eerst ambtshalve de vraag worden beantwoord of appellante voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijk oordeel over de aangevallen uitspraak.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak is eerst sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren daarvan voor die indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. [1]
4.3.
Aan appellante is per 21 september 2022 een WIA-uitkering geweigerd. Nu appellante in de periode van 21 september 2022 tot 23 december 2023 een WW-uitkering heeft ontvangen en aan haar bij besluit van 23 juli 2024 per 23 december 2023 een loongerelateerde WIAuitkering is toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, is geen sprake meer van een (financieel) procesbelang.
4.4.
Het standpunt van appellante dat nog sprake is van een procesbelang omdat ten onrechte haar WW-rechten zijn opgesoupeerd, wordt niet gevolgd. Het Uwv heeft terecht opgemerkt dat de loongerelateerde periode in de WIA en de WW gelijk is en dat de loongerelateerde periode van de WW in dit geval is overgegaan naar de WIA in verband met de toekenning van de WIA-uitkering per 23 december 2023. De loongerelateerde periode heeft op basis van het arbeidsverleden van een betrokkene een bepaalde duur ongeacht of een uitkering is verstrekt op grond van de WW of de WIA. Dit is het gevolg van de systematiek van de Wet WIA en WW.
4.5.
Ook het betoog van appellante dat zij belang heeft bij de boordeling van de FML omdat deze bij een herbeoordeling van belang kan zijn, slaagt niet. Deze toekomstige onzekere gebeurtenis vormt onvoldoende actueel belang voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep. [2] Bovendien gaat het bij een eventueel toekomstige beoordeling om een andere in geding zijnde datum, zodat het Uwv zich, mede gelet op het tijdsverloop, daarbij niet zonder meer kan baseren op het medisch onderzoek dat voorafgaand aan het bestreden besluit heeft plaatsgevonden. Het Uwv heeft ook te kennen gegeven dat bij iedere toekomstige beoordeling de klachten en beperkingen van een verzekerde opnieuw door een verzekeringsarts worden beoordeeld. Appellante heeft alsdan de mogelijkheid de resultaten van een eventueel nieuw medisch onderzoek en de besluitvorming die daarop wordt gebaseerd (ten volle) aan te vechten. [3] Ook in deze zin is er geen procesbelang.
4.6.
Uit wat in 4.3 tot en met 4.5 is overwogen, volgt dat procesbelang bij de beoordeling van het hoger beroep is komen te vervallen. Het hoger beroep wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Voor een veroordeling tot schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente bestaat geen aanleiding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) D. Kovac

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 2 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2098.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 1 juni 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA6367.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 5 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR1230 en van 2 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY8142.