ECLI:NL:CRVB:2025:743
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van het Uwv om terug te komen van het besluit tot beëindiging van de WAZ-uitkering van appellant
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om terug te komen van een besluit van 29 september 2004, waarbij de WAZ-uitkering van appellant per 29 november 2004 is beëindigd. Appellant stelt dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die een herbeoordeling rechtvaardigen, waaronder een verslechterde medische situatie. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt echter dat het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen van het eerdere besluit, omdat er geen nieuwe feiten zijn die de eerdere beoordeling in twijfel trekken. De Raad concludeert dat de verslechtering van de gezondheid van appellant na 2004 niet kan leiden tot een herleving van de WAZ-uitkering, aangezien deze per 1 augustus 2004 is afgeschaft. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak, met de opmerking dat het Uwv ten onrechte heeft afgezien van een hoorzitting, maar dat dit geen nadelige gevolgen heeft gehad voor appellant. De Raad veroordeelt het Uwv tot betaling van de proceskosten van appellant.