ECLI:NL:CRVB:2025:814

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
23/2706 BBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bedrijfskapitaal aan gehuwde zelfstandigen op basis van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004

In deze zaak gaat het om de toekenning van bedrijfskapitaal aan appellanten, een gehuwd stel, op basis van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Appellant heeft op 29 november 2022 een aanvraag ingediend voor algemene bijstand en bedrijfskapitaal. Het college van burgemeester en wethouders van Deventer heeft een voorbereidingskrediet verstrekt en later een bedrag van € 35.000,- aan bedrijfskapitaal toegekend. Appellanten zijn van mening dat het college het bedrijfskapitaal ten onrechte aan beiden heeft toegekend, omdat alleen appellant als zelfstandige kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep van appellanten gegrond verklaard, maar het college heeft in een nader besluit het bedrijfskapitaal opnieuw toegekend, wat appellanten niet accepteerden. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het college terecht het bedrijfskapitaal aan beide appellanten heeft toegekend, omdat zij als gehuwden gezamenlijk recht hebben op bijstand. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen het nadere besluit ongegrond. Appellanten krijgen geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

Datum uitspraak: 27 mei 2025
23/2706 BBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
17 augustus 2023, 23/1187 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Deventer (college)

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het over de toekenning aan appellanten van algemene bijstand voor levensonderhoud en van bedrijfskapitaal op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Volgens appellanten heeft het college het bedrijfskapitaal in strijd met artikel 24 van het Bbz 2004 zowel aan appellant als aan appellante toegekend. Net als de rechtbank volgt de Raad appellanten hierin niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. R.M. Noorlander, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Namens appellanten heeft mr. Noorlander schriftelijke vragen van de Raad beantwoord.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 januari 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Noorlander, die ook namens appellante is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door F.L.H. Deuzeman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellanten waren beiden woonachtig op adres X te [woonplaats] . Appellant heeft op 29 november 2022 als startende zelfstandig ondernemer een aanvraag ingediend om algemene bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal (bedrijfskapitaal) op grond van het Bbz 2004.
1.2.
Het college heeft naar aanleiding van deze aanvraag aan appellanten een voorbereidingskrediet van in totaal € 7.824,25 verstrekt en het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (IMK) verzocht om een onderzoek in te stellen naar de levensvatbaarheid van het bedrijf van appellant. Het IMK heeft bij rapport van 22 december 2022 het gevraagde advies uitgebracht.
1.3.
Bij een besluit van 24 februari 2023 heeft het college de aanvraag van 29 november 2022 buiten behandeling gesteld, op de grond dat appellanten niet alle gevraagde gegevens hebben overgelegd. Appellanten hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij een besluit van 24 april 2023 heeft het college op het bezwaar van appellanten beslist. Het college heeft het besluit van 24 februari 2023 herzien en aan appellanten op grond van het Bbz 2004 per 27 april 2023 een bedrag van € 35.000,- aan bedrijfskapitaal toegekend in de vorm van een rentedragende lening. Het voorbereidingskrediet van € 7.824,25 heeft het college op dit bedrag in mindering gebracht.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen om binnen zes weken na de dag van de verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak. Daartoe heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – het volgende overwogen. Het standpunt van appellanten dat het bedrijfskrediet alleen aan appellant had moeten worden verstrekt, volgt de rechtbank niet. Appellanten hebben de aanvraag van 29 november 2022 gezamenlijk ingediend. De daaropvolgende besluiten zijn aan zowel appellant als appellante gericht. Het bedrijfskrediet wordt daarom geacht aan appellant en appellante tezamen te zijn verstrekt. Appellanten hebben het bedrag van € 27.175,75 in de vorm van een rentedragende lening ontvangen. In dit bedrag zit tevens bijstand voor de kosten van levensonderhoud voor de duur van zes maanden ten bedrage van € 10.248,-. Artikel 11, eerste lid, van het Bbz 2004 bepaalt dat de algemene bijstand voorlopig de vorm van een renteloze geldlening heeft die in maandelijkse termijnen wordt uitbetaald. Dat volgt echter niet uit het bestreden besluit. Het college heeft op de zitting erkend dat door na te laten het bedrag van € 27.175,75 te specificeren in een rentedragende lening (bedrijfskapitaal) en renteloze lening (algemene bijstand) niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 11, eerste lid, van het Bbz 2004, is gehandeld. Het bestreden besluit kan daarom geen stand houden.
Het nadere besluit
2.2.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het college op 28 augustus 2023 een nieuwe beslissing op het bezwaar genomen (nader besluit). Daarin heeft het college het volgende beslist. Aan appellanten wordt een bedrijfskapitaal toegekend van € 24.752,- (inclusief het voorbereidingskrediet van € 7.824,25) in de vorm van een rentedragende lening. Daarnaast wordt aan appellanten bijstand toegekend tot een bedrag van € 10.248,- ineens voor de voorziening van de kosten van levensonderhoud gedurende een periode van zes maanden. Dit bedrag wordt verstrekt in de vorm van een renteloze lening overeenkomstig het bepaalde in artikel 10 van het Bbz 2004.
Het standpunt van appellanten
3. Appellanten zijn het niet eens met de aangevallen uitspraak, voor zover daarin is geoordeeld dat het bedrijfskrediet wordt geacht aan appellanten tezamen te zijn verstrekt, en met het nadere besluit. Wat zij daartegen hebben aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.1.
Aangezien met het nadere besluit niet geheel is tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellanten, dient dit besluit op grond van artikel 6:19 in verbinding met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, in de beoordeling te worden betrokken.
4.1.2.
De Raad beoordeelt of de aangevallen uitspraak en het nadere besluit standhouden. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellanten hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep en het beroep niet slagen. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.3.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep en beroep van belang zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Gelet op wat appellanten hebben aangevoerd, en zoals zij ter zitting van de Raad hebben bevestigd, is uitsluitend nog in geschil de vraag of het college het bedrijfskrediet terecht ook aan appellante heeft toegekend.
4.3.1.
Appellanten hebben aangevoerd dat appellant met zijn aanvraag heeft beoogd om een bedrijfskrediet voor zichzelf en algemene bijstand voor appellanten gezamenlijk aan te vragen. Alleen appellant is als zelfstandige aan te merken, zodat het college het bedrijfskrediet op grond van artikel 2, tweede lid, van het Bbz 2004 en artikel 24 van het Bbz 2004 alleen aan hem had moeten toekennen. Appellanten wijzen erop dat in artikel 24 van het Bbz 2004 staat ‘een zelfstandige’ als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bbz 2004, terwijl in artikel 23 van het Bbz 2004 dat ziet op de verlening van algemene bijstand wordt gesproken over ‘de persoon’ als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bbz 2004. De besluitgever heeft aldus een duidelijk onderscheid gemaakt tussen verlening van een bedrijfskrediet aan een zelfstandige en algemene bijstand aan de zelfstandige en zijn echtgenote. Omdat appellante geen enkele bemoeienis heeft met het bedrijf van appellant, kan zij niet hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de terugbetaling van het in de vorm van een geldlening aan appellant verstrekte bedrijfskapitaal.
4.3.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Daarvoor is het volgende van belang.
4.3.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant is aan te merken als een beginnende zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bbz 2004.
4.3.4.
Het Bbz 2004 vindt zijn grondslag in artikel 78f van de Participatiewet (PW). De bepalingen van de PW zijn op een aanvraag op grond van het Bbz 2004 van toepassing, voor zover hiervan niet wordt afgeweken in het Bbz 2004. Niet in geschil is dat appellanten moeten worden aangemerkt als gehuwd als bedoeld in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de PW. Omdat appellanten als gehuwd moeten worden aangemerkt, zijn zij ingevolge artikel 11, vierde lid, van de PW gezamenlijk subject van bijstand. Dit betekent dat de bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal aan appellanten tezamen moet worden toegekend. [1] Anders dan appellanten hebben aangevoerd, volgt uit artikel 2, tweede lid, van het Bbz 2004 en artikel 24 van het Bbz 2004 niet dat het bedrijfskapitaal in afwijking van artikel 11, vierde lid, van de PW alleen aan de zelfstandige wordt verleend. Aan het enkele verschil in bewoordingen van artikel 23 van de Bbz 2004 enerzijds (‘persoon’) en artikel 24 van het Bbz en artikel 2, tweede lid, van het Bbz 2004 anderzijds (‘zelfstandige’) kan dat niet zonder meer worden ontleend. In artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bbz 2004, waarnaar die bepalingen verwijzen, wordt namelijk behalve de persoon die een bedrijf of zelfstandig beroep begint, ook diens echtgenoot genoemd. Verder blijkt uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 24 van het Bbz 2004 dat het bedrijfskapitaal dat wordt verleend op grond van artikel 24 van het Bbz 2004, net als onder de Algemene bijstandswet (Abw) het geval was, een bedrag inclusief de algemene bijstand is. In zoverre wordt bij de toekenning van het bedrijfskapitaal dus geen onderscheid gemaakt tussen de zelfstandige en diens echtgenoot. Met de totstandkoming van het Bbz 2004 zijn geen inhoudelijke wijzigingen beoogd, zodat onder het Bbz 2004, net als onder de Abw, de bijstand aan de echtgenoten gezamenlijk toekomt. In het Bbz 2004 is dus niet van artikel 11, vierde lid, van de PW afgeweken. Dat appellante het aanvraagformulier niet (mede) heeft ondertekend, doorbreekt het in artikel 11, vierde lid, van de PW neergelegde uitgangspunt niet.

Conclusie en gevolgen

4.4.1. Uit 4.3.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, wordt bevestigd.
4.4.2. Appellanten hebben tegen het nadere besluit de tegen de aangevallen uitspraak geformuleerde gronden herhaald. De beoordeling hiervan brengt mee dat het beroep tegen het nader besluit ongegrond moet worden verklaard.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt en het beroep tegen het nadere besluit ongegrond wordt verklaard, krijgen appellanten geen vergoeding voor hun proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 28 augustus 2023 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.G. Okhuizen als voorzitter en P.W. van Straalen en J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van M. Ramanand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2025.
(getekend) E.C.G. Okhuizen
(getekend) M. Ramanand

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:19, eerste lid
Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Artikel 6:24
Deze afdeling is met uitzondering van artikel 6:12 van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep, incidenteel hoger beroep, beroep in cassatie of incidenteel beroep in cassatie kan worden ingesteld.
Participatiewet
Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a
2 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een aanverwant in de eerste graad, een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;
Artikel 11, vierde lid
Het recht op bijstand komt de echtgenoten gezamenlijk toe, tenzij een van de echtgenoten geen recht op bijstand heeft.
Artikel 78f
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de verlening van bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van deze wet aan zelfstandigen en aan personen die algemene bijstand ontvangen en voornemens zijn een bedrijf of zelfstandig beroep te beginnen en zich in verband hiermee niet beschikbaar stellen voor arbeid in dienstbetrekking gedurende de voorbereidingsperiode van ten hoogste twaalf maanden, waarbij kan worden afgeweken van de artikelen 9, 10, 11, 32, 34, 40, 41, 45, 58, 69, 77 en de paragrafen 4.2, 6.1 en 7.1.
Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
Artikel 2
1. Algemene bijstand kan worden verleend aan:
a. de zelfstandige die gedurende een redelijke termijn als zodanig werkzaam is geweest en wiens bedrijf of zelfstandig beroep levensvatbaar is;
b. de persoon of de echtgenoot van de persoon die uit hoofde van werkloosheid een uitkering ontvangt en die een bedrijf of zelfstandig beroep begint dat levensvatbaar is;
c. de zelfstandige geboren voor 1 januari 1960, wiens bedrijf of zelfstandig beroep niet levensvatbaar is en die het bedrijf of zelfstandig beroep gedurende een aaneengesloten periode van 10 jaar onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag heeft uitgeoefend en hieruit een inkomen geniet dat duurzaam ontoereikend is om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien;
d. de zelfstandige wiens bedrijf of zelfstandig beroep niet levensvatbaar is en die zich verplicht de activiteiten in het bedrijf of zelfstandig beroep zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 12 maanden, te beëindigen.
2. Bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal kan slechts worden verleend aan de zelfstandige, bedoeld in de onderdelen a, b en c van het eerste lid.
3. Bijstandsverlening aan een persoon die algemene bijstand ontvangt, die voornemens is een bedrijf of zelfstandig beroep te beginnen en zich in verband hiermee niet beschikbaar stelt voor arbeid in dienstbetrekking kan gedurende een voorbereidingsperiode van ten hoogste 12 maanden worden voortgezet. In een zodanig geval:
a. zijn de artikelen 9, met uitzondering van het eerste lid, onderdeel c, en 10 van de wet niet van toepassing;
b. is de belanghebbende verplicht mee te werken aan door het college aangewezen begeleiding.
Artikel 23
1. Aan de persoon, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, wordt na de beëindiging van de uitkering uit hoofde van werkloosheid gedurende ten hoogste 36 maanden algemene bijstand verleend. Verlenging van deze termijn is mogelijk indien de zelfstandige om redenen van medische of sociale aard niet volledig beschikbaar is voor de uitoefening van het bedrijf of zelfstandig beroep.
2.Toekenning van algemene bijstand als bedoeld in het eerste lid wordt beëindigd zodra het bedrijf of zelfstandig beroep niet meer levensvatbaar is.
3.Het college is bevoegd te onderzoeken of het bedrijf of zelfstandig beroep nog levensvatbaar is, indien daartoe naar het oordeel van het college aanleiding bestaat.
Artikel 24
Aan een zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, kan ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal uitsluitend bijstand in de vorm van een rentedragende geldlening of borgtocht worden verleend tot een bedrag van ten hoogste € 46.656,00. Dit bedrag geldt per bedrijf of zelfstandig beroep.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van 3 oktober 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY9355, 24 augustus 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO4127, 5 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW7697, 28 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4130 en 17 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4208.