In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden. De zaak betreft een geschil tussen belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. P.R. Autar van Reesingh Advies, en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam over de WOZ-waarde van een onroerende zaak en de daaruit voortvloeiende onroerendezaakbelastingen. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 105.000 voor het belastingjaar 2015, waartegen belanghebbende bezwaar had gemaakt. De rechtbank Rotterdam had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de WOZ-waarde verlaagd naar € 95.000, maar de heffingsambtenaar ging in hoger beroep. Het Gerechtshof Den Haag verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank, waarna belanghebbende cassatie aantekende bij de Hoge Raad. De Hoge Raad oordeelde dat de termijn voor het doen van uitspraken op bezwaar was overschreden en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. Het Hof oordeelde dat belanghebbende recht had op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn en dat de proceskosten door de heffingsambtenaar vergoed moesten worden. De uitspraak van de rechtbank werd gedeeltelijk vernietigd, en het beroep tegen de uitspraak op bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof kende een proceskostenvergoeding toe van € 181,73 aan belanghebbende.