ECLI:NL:GHAMS:2021:1288

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
5 mei 2021
Zaaknummer
200.288.883/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens verval van aanhangigheid op basis van artikel 125 lid 5 Rv

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij appellant niet-ontvankelijk is verklaard. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 augustus 2020. De appellant heeft echter niet tijdig de benodigde stappen ondernomen om het hoger beroep voort te zetten. Na een aantal herstelexploten, waarvan de eerste op 30 december 2020 werd betekend, heeft de appellant de zaak niet op de rol van 12 januari 2021 aangebracht. Het hof oordeelt dat het herstelexploot van 30 december 2020 niet geldig was, omdat het niet gevolgd was door inschrijving op de rol van de aangezegde rechtsdag. Evenzo was het herstelexploot van 15 januari 2021 niet geldig, omdat dit niet binnen de vereiste termijn was uitgebracht. Het hof benadrukt dat de termijnen voor appel van openbare orde zijn en dat de rechter deze ambtshalve handhaaft. De appellant heeft geprobeerd te betogen dat de vertraging te maken had met problemen bij de postbezorging, maar het hof oordeelt dat dit niet kan leiden tot een andere uitkomst. De appellant had zelf zorg moeten dragen voor tijdige indiening van de stukken. Gezien het verval van de aanhangigheid, kan de appellant niet worden ontvangen in het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.288.883/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/671577 / HA ZA 19-932
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 4 mei 2021
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. S.A. Wensing te Emmen,
tegen
DE ZORGSTAL B.V.,
gevestigd te Radewijk,
geïntimeerde,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Bij dagvaarding van 16 november 2020 heeft appellant aan geïntimeerde aangezegd dat hij hoger beroep instelt tegen het onder bovengenoemd zaak-/rol- nummer tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 augustus 2020. Daarbij heeft hij geïntimeerde aangezegd in hoger beroep te verschijnen op 29 december 2020. Appellant heeft de zaak niet op de rol van 29 december 2020 aangebracht.
1.2
Op 30 december 2020 heeft appellant een herstelexploot aan geïntimeerde betekend en haar opgeroepen te verschijnen op 12 januari 2021. Appellante heeft de zaak niet op de rol van 12 januari 2021 aangebracht.
1.3
Op 15 januari 2021 heeft appellant een herstelexploot aan geïntimeerde betekend en haar opgeroepen te verschijnen op 26 januari 2021. Appellant heeft de zaak op de rol van 26 januari 2021 aangebracht.
1.4
Bij rolbeslissing van 26 januari 2021 is appellant in de gelegenheid gesteld zich op de rol van 9 februari 2021 bij akte uit te laten over het verval van de aanhangigheid. Appellant heeft zich hierover, na een uitstel van één week, bij akte van 16 februari 2021, met producties, uitgelaten.
Arrest is nader bepaald op heden.

2.Beoordeling

2.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 125, lid 2 en 5, in verbinding met artikel 353, lid 1, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vervalt de aanhangigheid van het geding indien het exploot van de dagvaarding niet is ingeschreven op de laatste dag waarop de griffie is geopend, voorafgaande aan de in de dagvaarding vermelde roldatum, tenzij binnen twee weken na de in de dagvaarding vermelde roldatum een geldig herstelexploot is uitgebracht. Als herstelexploot kan slechts gelden een exploot dat een nieuwe rechtsdag aanzegt en dat gevolgd wordt door inschrijving op de rol van die aangezegde rechtsdag (o.a. HR 22 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1934).
2.2
Het herstelexploot van 30 december 2020 is weliswaar uitgebracht binnen twee weken na de in de dagvaarding vermelde roldatum van 29 december 2020, maar kan niet gelden als herstelexploot, omdat het niet is gevolgd door inschrijving op de rol van 12 januari 2021. Het daarna uitgebrachte herstelexploot van 15 januari 2021 is evenmin geldig, omdat het – anders dan appellant in zijn akte betoogt – niet is uitgebracht binnen twee weken na de in de dagvaarding vermelde roldatum (o.a. HR 5 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2523). Dit brengt mee dat de aanhangigheid van het geding op de voet van artikel 125 lid 5 Rv is vervallen. De arresten van de Hoge Raad van 30 juni 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AX6248) en van 11 november 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BT7201 en ECLI:NL:HR:2011:BT7203) waarop appellant heeft gewezen, leiden niet tot een ander oordeel. In die zaken deed zich namelijk telkens een andere situatie voor dan hier. Het arrest uit 2006 gaat om een geval waarin het (eerste) herstelexploot weliswaar tijdig was aangebracht maar aan een nietigheidsgebrek leed, terwijl in de arresten uit 2011 sprake was van een herstelexploot dat al vóór de oorspronkelijk aangezegde, onmogelijke, verschijndag was uitgebracht.
2.3
Appellant heeft nog betoogd dat het te laat uitbrengen van het herstelexploot samenhing met een landelijk en structureel probleem bij de postbezorging en meer in het bijzonder bij de Falkpost, waarvan ook de bij de zaak betrokken deurwaarder gebruikmaakte, dat zich in de periode van december 2020 en januari 2021 voordeed. Dit kan appellant niet baten. De termijnen voor appel zijn van openbare orde en het zijn processuele vervaltermijnen, die door de rechter ambtshalve worden gehandhaafd. Voorkomen moet worden dat de wederpartij wordt blootgesteld aan het risico dat hij gedurende een onredelijk lange termijn in onzekerheid wordt gelaten over de datum waarop de zaak dient. Dat (de advocaat van) appellant – naar hij heeft aangevoerd – het herstelexploot van 30 december 2020 eerst na de daarin aangezegde roldatum heeft ontvangen, komt voor rekening en risico van appellant. Kennelijk heeft (de advocaat van) appellant geen reden gezien om, ondanks eerdere problemen met de postbezorging, enige tijd vóór die roldatum bij de deurwaarder naar het exploot te informeren en zodoende te voorkomen dat dit evenals de dagvaarding niet tijdig bij de griffie zou worden ingediend. Dit had naar het oordeel van het hof wel op zijn weg gelegen.
2.4
Het vorenstaande brengt mee dat appellant niet kan worden ontvangen in het hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
verklaart appellant niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, J.C.W. Rang en A.R. Sturhoofd en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.