ECLI:NL:GHAMS:2022:126

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
21/00143
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en verzuimboete

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en een verzuimboete die aan de belanghebbende is opgelegd. De inspecteur van de Belastingdienst legde op 30 oktober 2019 een naheffingsaanslag op van € 456 voor het tijdvak van 11 februari 2019 tot en met 2 september 2019, omdat de belanghebbende gebruik had gemaakt van de openbare weg met een geschorst voertuig. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Noord-Holland bevestigde deze beslissing op 17 december 2020. De belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de schorsing van het kenteken automatisch eindigde na goedkeuring van de APK. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet alle in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om het verweten feit te voorkomen, en dat de opgelegde verzuimboete van € 456 terecht was. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 21/00143
13 januari 2022
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 17 december 2020 in de zaak met kenmerk HAA 20/1357 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 30 oktober 2019 voor het tijdvak 11 februari 2019 tot en met 2 september 2019 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd tot een bedrag van € 456. Daarnaast heeft de inspecteur bij beschikking met dezelfde dagtekening een verzuimboete opgelegd van € 456.
1.2.
Belanghebbende heeft hiertegen op 13 november 2019 bezwaar gemaakt.
De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar, gedagtekend 3 januari 2020, de bezwaren tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij haar uitspraak van 17 december 2020 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 31 januari 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“1. Eiser is met ingang van 1 april 2016 houder van een [merk auto] met kenteken [kenteken] (hierna: de auto). De datum van het kentekenbewijs deel I(A) is 3 december 2015.
2. De tenaamstelling van de auto in het kentekenregister is met ingang van 11 februari 2019 geschorst als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
3. Op 29 augustus 2019 om 12.17 uur is geconstateerd dat tijdens bovengenoemde schorsing met de auto gebruik van de openbare weg ( [wegnummer] te [plaats] ) is gemaakt. Met dagtekening 15 september 2019 is aan eiser een vooraankondiging naheffingsaanslag en boetebeschikking gestuurd. Hierop heeft eiser gereageerd. Verweerder heeft vervolgens de naheffingsaanslag en boetebeschikking opgelegd. Bij de thans bestreden in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar zijn de bezwaren tegen de naheffingsaanslag en boetebeschikking ongegrond verklaard.
4. De schorsing zoals genoemd onder 2 is als gevolg van de constatering beëindigd met ingang van 3 september 2019.”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt daar het volgende aan toe.
2.3.1.
In zijn schriftelijke reactie van 2 oktober 2019 op de vooraankondiging van de naheffingsaanslag heeft belanghebbende onder meer het volgende aan de inspecteur geschreven:
“Helaas bleek [uitstel van de vereiste APK] niet mogelijk waarop ik op advies van de RDW het voertuig tijdelijk heb laten schorsen. Op 11 februari 2019 heb ik hiervan een schorsingsverslag ontvangen. Dit verslag bevat behoudens datum en tijdstip verder geen relevante informatie (…). Ook heb ik op deze datum een email met een link gekregen die niet bleek te werken. Verder bevat ook deze mail geen relevante informatie dan behalve dat er geen gebruik mag worden gemaakt van de openbare weg en dat de motorrijtuigenbelasting automatisch wordt beëindigd. Over een eventuele boete wordt ook in deze mail niet gesproken (…). Van de Belastingdienst heb ik ook nooit meer iets vernomen.
Op 8 maart 2019 is de APK door de betreffende garage bij de RDW afgemeld. Hierop is door mij geen actie ondernomen in de veronderstelling dat ook nu de RDW in een reactie zou laten weten dat de schorsing niet langer noodzakelijk is met een geldige APK. Uit de administratie van de RDW blijkt dat het voertuig wel degelijk is afgemeld en dat ook helemaal geen rijverbod van kracht is (…).”
2.3.2.
In de bij deze schriftelijke reactie gevoegde kopie van een e-mailbericht van de RDW van 11 februari 2019 met daarin opgenomen het schorsingsverslag, is onder meer het volgende vermeld:
“De aanvraag is afgehandeld. Uw kenteken is geschorst. (…)
Voertuigverplichtingen
Tijdens de schorsing hoeft u niet te voldoen aan de voertuigverplichtingen (motorrijtuigen-belasting, WA-verzekering en APK-plicht). De motorrijtuigenbelasting stopt automatisch. (…)
Niet meer op de openbare weg
Een geschorst voertuig mag niet op de openbare weg rijden of staan.
Heeft u nog vragen?
Heeft u na het lezen van deze e-mail vragen of wilt u meer informatie? Kijk dan op www.rdw.nl of neem contact op met de klantenservice van de RDW via [telefoonnummer].”
2.3.3.
Bij de genoemde schriftelijke reactie is voorts onder meer een print gevoegd van een door belanghebbende verrichte ‘RDW Kentekencheck’ op het kenteken van de auto. Hierin is onder meer het volgende vermeld:
“Vervaldatum APK
i
08-03-2020
(…)
Verbod voor rijden op de weg
i
Nee”
2.4.1.
In een bij e-mailbericht van 21 december 2019 ingediende aanvulling op zijn bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag heeft belanghebbende onder meer het volgende aangevoerd:
“Zoals u kunt zien op de printscreens van de website is er bij de Belastingdienst en de RDW geen concrete informatie voorhanden over de gang van zaken rondom het schorsen van een voertuig of de consequenties van deze regeling.”
2.4.2.
Een van de bij dit e-mailbericht gevoegde bijlagen betreft een PDF-bestand met een printscreen van de website van de RDW over het onderwerp ‘Schorsing online aanvragen’, waarin – voor zover hier van belang – het volgende is vermeld:

Schorsing online aanvragen
(…) Tijdens de schorsing hoeft u niet te voldoen aan de voertuigverplichtingen (motorrijtuigenbelasting, WA-verzekering en APK-plicht). De motorrijtuigenbelasting stopt automatisch. (…)
U kunt uw voertuig van 1, 2 of 3 jaar schorsen. Een schorsing gaat direct in. (…) Na de door u gekozen schorsingsperiode loopt de schorsing automatisch af en moet u direct weer voldoen aan de voertuigverplichtingen. (…)
Rijden met een geschorst voertuig
Een geschorst voertuig mag niet op de openbare weg rijden of staan. Hierop zijn 2 uitzonderingen:
> U mag met een geschorst voertuig voor een APK naar een APK-keuringsstation rijden. (…)
> U mag met uw geschorste voertuig van 15 jaar of ouder naar een evenement rijden. (…)
Belangrijk om te weten bij een schorsing
(…)
> De schorsing geldt vanaf de datum dat u de schorsing aanmeldt tot en met dezelfde datum 1, 2 of 3 jaar later, afhankelijk van de door u gekozen schorsingsperiode. (…)
> U kunt een schorsing ook eerder
beëindigen(…) als u weer met uw voertuig gebrui[k] wilt maken van de openbare weg. U krijgt dan geen geld terug.”
2.5.
Bij zijn verweerschrift in eerste aanleg heeft de inspecteur een deel van de informatie over schorsing zoals geplaatst op de website van de Belastingdienst bijgevoegd. Daarin is onder meer het volgende vermeld:
‘Schorsing opheffen
U kunt op ieder moment de schorsing zelf opheffen. Na 1 jaar eindigt de schorsing automatisch.
APK-keuring tijdens schorsing
Tijdens de schorsing mag u wel een APK-keuring laten uitvoeren. U mag op de dag van de keuring met het geschorste voertuig naar de keuring rijden.”
2.6.
In de brief van de inspecteur van 24 november 2019 waarin de ontvangst van het bezwaarschrift wordt bevestigd, is onder meer het volgende vermeld:

Mondelinge toelichting
Ik heb uw bezwaarschrift in behandeling genomen. U hebt het recht uw bezwaar mondeling toe te lichten (…). Wilt u gebruik maken van deze mogelijkheid? Geef dit dan binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief telefonisch door aan de BelastingTelefoon Auto, telefoonnummer (…). Ik neem daarna contact met u op om een locatie en tijd af te spreken. U kunt dan ook aangeven of u de stukken, die betrekking hebben op uw zaak, nog wilt inzien.”
2.7.
Tot de gedingstukken behoort een overzicht contact BelastingTelefoon Auto. Onder het veld ‘opmerkingen’ is het volgende vermeld:
“(…) 13-12-2019 te[l] contact door [naam 1] , klant ziet van horen af ivm afstanden naar hoorlocaties, maar wil nog wel extra aanvulling sturen ivm om bezwaar nog verder te onderbouwen. 17-12-2019 klant gebelt ddr [naam 2] , om hem mijn mailares te geven, zodat hij de aanvulling zo kan indien , klant akkoord.”

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is uiteindelijk in geschil of de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd en of zich in de bezwaarfase een schending van de hoorplicht heeft voorgedaan.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen en beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“6. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) wordt voor een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, de belasting niet geheven over tijdvakken die aanvangen tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de WVW. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet MRB kan bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing de belasting worden nageheven.
7. Vast staat dat op 29 augustus 2019 met de auto gebruik is gemaakt van de openbare weg terwijl eiser de onder 2 genoemde schorsing niet heeft beëindigd.
8. Eiser stelt dat hij op aanraden van de RDW de tenaamstelling van de auto heeft geschorst omdat de auto niet door de APK kwam. Nadat eiser bericht heeft ontvangen van de RDW dat de auto was goedgekeurd voor de APK, ging eiser ervan uit dat de schorsing automatisch zou beëindigen. Uit informatie op de sites van de RDW en de Belastingdienst valt niet op te maken dat het aan hem was om de schorsing te beëindigen. Ook is de Belastingdienst en met name de belastingtelefoon moeilijk bereikbaar. De informatievoorziening van de overheid schiet op dat punt te kort. Bovendien hoort hem een gedoogperiode van 2 maanden te worden gegund zoals wel is vermeld op de RDW-site. Voorts heeft eiser weinig van de auto gebruik gemaakt omdat hij de auto uitsluitend hobbymatig gebruikt.
9. De rechtbank overweegt dat op eiser als houder van het kenteken van de auto de verantwoordelijkheid rust om ervoor te zorgen dat aan de voorwaarden wordt voldaan die gelden ten aanzien van het schorsingsregime. De rechtbank voegt daaraan toe dat van iemand die gebruik maakt van een begunstigende regeling (de schorsingsregeling) mag worden verwacht dat hij zich verdiept in de voorwaarden die aan een dergelijke regeling zijn verbonden en zich daar aan houdt. Dat de RDW de schorsing zou beëindigen valt niet op te maken uit de brief inzake de APK-goedkeuring. Ook staat dit niet vermeld op de sites van zowel de RDW of de Belastingdienst. De rechtbank overweegt in dit verband voorts dat voldoende aannemelijk is geworden dat op de website van de Belastingdienst voldoende en eenvoudig informatie te vinden is betreffende de onderwerpen “een motorrijtuig schorsen”, “schorsing opheffen” en “APK-keuring tijdens schorsing”. Dat eiser ten einde de schorsing te beëindigen daartoe zelf geen actie hoefde te ondernemen, staat nergens en kan nergens uit worden afgeleid. Dat de sites in zoverre niet duidelijk zijn of de Belastingdienst niet goed bereikbaar is, is niet aannemelijk geworden. Dat op bijlage 7 bij het beroepschrift staat “verbod op rijden op weg”, “nee”, betekent niet dat eiser daaruit kon afleiden dat hij op de weg mocht rijden zonder zelf te zorgen voor beëindiging van de schorsing. Verweerder heeft ter zitting uitgelegd dat door het drukken op de “i” informatie kon worden verkregen die erop wijst dat dit geen betrekking had op de schorsingsregeling doch op het afwezig zijn van een verbod opgelegd vanwege de technische staat die slechts met een keuring kon worden opgeheven. Het had op de weg van eiser gelegen op de “i” te drukken.
10. Voor wat betreft de berekening van de nageheven belasting is niet van belang dat gedurende een gedeelte van de periode geen of weinig gebruik van de weg is gemaakt (Hoge Raad, 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:973). De omvang van het nageheven bedrag is in overeenstemming met artikel 35 van de Wet MRB.
11. Aangezien de verschuldigde motorrijtuigenbelasting over het onderhavige naheffingstijdvak - vanwege het niet hebben voldaan aan één van de voorwaarden van het schorsingsregime - ten onrechte niet op aangifte is voldaan, is dit een verzuim waarvoor, gelet op artikel 70 van de Wet MRB in samenhang gelezen met artikel 67c van de Wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 34, onderdeel 2 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst een verzuimboete wordt opgelegd van maximaal 100 percent van het bedrag aan belasting, met een minimum van € 50 en een maximum van € 5.278 (tekst 2019). De opgelegde verzuimboete is met inachtneming van voornoemde bepalingen opgelegd en derhalve in zoverre terecht en tot de juiste hoogte opgelegd.
12. Een verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. In dit geval staat vast dat aan één van de voorwaarden voor de regeling niet is voldaan. Deze enkele omstandigheid rechtvaardigt in beginsel een boete van 100 procent (vergelijk Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 22 juli 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:5994). Factoren als de mate van schuld en of sprake is van opzet, of de duur van het niet voldoen aan de schorsingsvoorwaarden spelen daarbij geen rol. De geldende omstandigheden of afwezigheid van alle schuld (hierna: avas) kunnen echter wel aanleiding zijn tot matiging dan wel het achterwege laten van de boete.
13. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van avas. Dat eiser niet op de hoogte was van het feit dat hij zelf de schorsing moest beëindigen betekent niet dat geen sprake van avas. Bovendien heeft eiser ter zitting verklaard dat hij in dit opzicht beter had moeten weten.
De rechtbank ziet hierin dan ook geen aanleiding voor vernietiging van de boete.
14. Ook matiging is niet aan de orde. De rechtbank heeft in dit opzicht meegewogen dat de boete is opgelegd aan een persoon die gebruik maakt van een begunstigende regeling, van wie mag worden verwacht dat hij zich vooraf op de hoogte stelt van de voorwaarden en bepalingen behorende bij die regeling en zich daar ook aan houdt. Dat eiser de auto hobbymatig houdt maakt dit niet anders. Ook zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld over de financiele situatie van eiser.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de opgelegde boete passend en geboden is.
15. De rechtbank is tevens van oordeel dat geen sprake is van schending van de hoorplicht. Daartoe overweegt zij dat tussen partijen niet in geschil is dat verweerder eiser, na het verzoek van eiser daartoe, in de gelegenheid heeft gesteld zijn bezwaren mondeling toe te lichten. Eiser is hierop, vanwege de afstand tussen zijn woonadres en de mogelijke hoorlocaties niet ingegaan. In geschil is nog of verweerder eiser heeft aangeboden telefonisch te horen, zoals verweerder stelt en eiser bestrijdt. Echter, ook indien verweerder dit aanbod niet heeft gedaan, leidt dat niet tot conclusie dat de hoorplicht is geschonden. Verweerder hoeft niet op eigen initiatief te wijzen op die mogelijkheid.
16. Ook de andere klachten van eiser kunnen niet tot vernietiging of verlaging van de boete en nageheven belasting leiden. Dat eiser een betalingsherinnering ontving voordat de beroepstermijn was verlopen, kan daar niet toe leiden. Een beroep heeft geen schorsende werking. De beroepstermijn is niet geschonden. Dat de te betalen belasting is verrekend met een teruggaaf voor de inkomstenbelasting is een zaak van de ontvanger van de rijksbelastingen en valt buiten deze procedure. Dat de brief van de RDW betreffende de beëindiging van de schorsing per 11 februari 2020 in strijd is met overweging 4 hierboven, is ook niet relevant. Op zich is het niet duidelijk dat dit samenhangt met artikel 35, zesde lid, van de Wet MRB, doch de brief is niet onjuist.
17. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.”

5.Beoordeling van het geschil

Hoorplicht
5.1.1.
Belanghebbende heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij vanwege de reisafstand ervoor heeft gekozen om geen gebruik te maken van de door de inspecteur geboden mogelijkheid voor een hoorgesprek op locatie. Zijn grief is dat hem vervolgens door de inspecteur geen telefonische hoorzitting is aangeboden; om die reden is volgens belanghebbende de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geschonden.
5.1.2.
De inspecteur heeft dit standpunt van belanghebbende betwist. Volgens hem is aan belanghebbende, nadat hij had laten weten geen gebruik te willen maken van de hem aangeboden fysieke hoorzitting, wél als alternatief aangeboden om de hoorzitting telefonisch te laten plaatsvinden. Belanghebbende heeft echter besloten om af te zien van zijn hoorrecht en ervoor gekozen een nadere schriftelijke toelichting te verstrekken c.q. stukken toe te sturen via e-mail, zo stelt de inspecteur.
5.1.3.
Uit de bewoordingen van artikel 7:2, eerste lid, Awb volgt dat het horen in beginsel in persoon dient te geschieden. Telefonisch horen is alleen mogelijk indien de belanghebbende daarmee instemt, mits een en ander voldoende zorgvuldig geschiedt (ABRvS 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:458). Als een belanghebbende heeft verzocht om telefonisch te worden gehoord, dan is afwijzing van dat verzoek alleen gerechtvaardigd indien het telefonisch horen, gezien de belangen van zowel de bezwaarmaker als het bestuursorgaan bij de besluitvorming, in de omstandigheden van het geval niet voldoende zorgvuldig zou kunnen geschieden (HR 14 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2306).
5.1.4.
Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat in het midden kan blijven of de inspecteur belanghebbende al dan niet de mogelijkheid van een telefonische hoorzitting heeft aangeboden. Gelet op hetgeen onder 5.1.3 is overwogen, dient het horen in beginsel in persoon te geschieden. Daartoe is door de inspecteur de mogelijkheid geboden, zo volgt uit de onder 2.6 en 2.7 vermelde gedingstukken; dit is tussen partijen overigens ook niet in geschil. Alsdan ligt het op de weg van belanghebbende om, indien hij de reisafstand tot de hoorlocatie te groot vindt, te verzoeken om telefonisch te worden gehoord. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende een dergelijk verzoek heeft gedaan. Het Hof is dan ook met de rechtbank van oordeel dat de hoorplicht in de onderwerpelijke zaak niet is geschonden.
Verzuimboete
5.2.1.
Belanghebbende bestrijdt in hoger beroep het oordeel van de rechtbank dat de verzuimboete terecht is opgelegd en dat geen sprake is van afwezigheid van alle schuld (hierna ook: avas). Belanghebbende stelt dat hij na ontvangst van de mededeling dat de auto APK was (goed)gekeurd, in de gerechtvaardigde veronderstelling verkeerde dat de schorsing van het kentekenbewijs automatisch zou worden beëindigd en dat hij daarvoor zelf geen actie hoefde te ondernemen. Zijn ter zitting bij de rechtbank gedane mededeling dat hij ‘beter had moeten weten’ is door de rechtbank in rechtsoverweging 13 van haar uitspraak te simplistisch geïnterpreteerd. Het klopt dat hij met het voortschrijdend inzicht dat hij inmiddels ten tijde van de zitting bij de rechtbank had verkregen beter had moeten weten, maar het gaat er volgens belanghebbende om dat hij zich ten tijde van de aanvraag van de schorsing en bij ontvangst van de mededeling dat de auto APK was (goed)gekeurd wel degelijk voldoende had geïnformeerd.
5.2.2.
Omdat de op de websites van de RDW en de Belastingdienst hierover raadpleegbare informatie als gebrekkig, onvolledig en tegenstrijdig moet worden aangemerkt, is de Rijksoverheid volgens belanghebbende tekort geschoten in haar taak om burgers actief en volledig te informeren over de schorsingsregeling. In de correspondentie met de Belastingdienst en de RDW wordt herhaaldelijk melding gemaakt van een geautomatiseerd proces bij schorsing; dat dit proces niet van toepassing is bij het afmelden van een voertuig bij een APK kan niet uit de door hem geraadpleegde informatie worden afgeleid, hetgeen misleidend is. Aldus belanghebbende, die primair concludeert tot vernietiging van de opgelegde verzuimboete wegens avas. Subsidiair heeft belanghebbende geconcludeerd tot matiging van de verzuimboete, omdat het opleggen van een verzuimboete van 100% van de nageheven belasting voorbij gaat aan de ‘menselijke maat’, aangezien geen sprake is geweest van opzet. Bovendien dient de boete volgens belanghebbende te worden gematigd vanwege zijn geringe financiële draagkracht.
5.2.3.
De inspecteur heeft aangevoerd dat, anders dan belanghebbende veronderstelt, voor het opleggen van een verzuimboete geen opzet of grove schuld is vereist. Alleen in geval van avas dient de verzuimboete te vervallen. De rechtbank heeft volgens de inspecteur met juistheid geoordeeld dat bij belanghebbende geen sprake is van avas. De schorsing van het kentekenbewijs is een RDW-aangelegenheid die fiscale gevolgen heeft. Belanghebbende heeft zelf voor deze begunstigende regeling gekozen; van hem mag dan worden verwacht dat hij zich verdiept in de aan deze regeling verbonden voorwaarden en de hierbij geldende regelgeving. Dat heeft hij volgens de inspecteur onvoldoende gedaan.
5.2.4.
Wanneer een kentekenbewijs wordt geschorst, stopt de heffing van motorrijtuigenbelasting automatisch; wordt een schorsing beëindigd, dan wordt (automatisch) opnieuw motorrijtuigenbelasting geheven. In zoverre is sprake van een koppeling (een geautomatiseerd systeem). Het valt volgens de inspecteur echter niet in te zien hoe belanghebbende op grond van de door hem geraadpleegde informatie en correspondentie heeft kunnen concluderen dat het voor de APK laten keuren van de auto zou leiden tot een automatische opheffing van de schorsing en dientengevolge tot automatische herleving van de belastingplicht. Die suggestie wordt volgens de inspecteur nergens gewekt in de informatie die de Belastingdienst en de RDW daaromtrent hebben verstrekt op hun websites en in de door belanghebbende genoemde correspondentie. De inspecteur heeft op dit punt verwezen naar de bij zijn verweerschrift in eerste aanleg gevoegde stukken, waaronder de onder 2.3.2, 2.3.3 en 2.4.2 vermelde informatie. Daarin wordt juist expliciet aangegeven dat tijdens de schorsing - behoudens zich hier niet voordoende uitzonderingen - geen gebruik mag worden gemaakt van de openbare weg; nergens is vermeld dat door een goedkeuring van de auto bij de APK de schorsing automatisch eindigt. Het had belanghebbende, die vóór de schorsing had gekozen voor automatische afschrijving van de verschuldigde motorrijtuigenbelasting, overigens moeten opvallen dat er ook na de verrichte APK in maart 2019 ter zake van de auto geen motorrijtuigbelasting van zijn rekening werd afgeschreven, zo stelt de inspecteur.
5.2.5.
Volgens de inspecteur heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de opgelegde verzuimboete in het onderhavige geval passend en geboden is en dat er geen aanleiding is om de boete te matigen. Ook de financiële omstandigheden van belanghebbende vormen hiervoor geen reden. Belanghebbende heeft de door hem gestelde omstandigheden niet onderbouwd, terwijl de door de inspecteur ambtshalve geraadpleegde gegevens omtrent zijn inkomens- en vermogenspositie geen aanleiding vormen om de boete te matigen. Aldus nog steeds de inspecteur.
5.2.6.
Het Hof onderschrijft de in de rechtsoverwegingen 11 en 12 opgenomen overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne, met dien verstande dat in geval van avas de opgelegde verzuimboete volledig dient te worden vernietigd. Het Hof voegt hieraan toe dat de Hoge Raad in onder meer zijn arrest van 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:844, het volgende heeft overwogen omtrent de aan een geslaagd beroep op avas te stellen voorwaarden:
“2.3.2. Bij overtreding van een voorschrift dat wordt bestraft met een verzuimboete kan een belastingplichtige met vrucht een beroep doen op avas, indien hij feiten stelt en bij betwisting daarvan aannemelijk [maakt] die meebrengen dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om het verweten feit, op grond waarvan te weinig belasting zou zijn geheven, te voorkomen (vgl. onder meer HR 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184, nr. 42687, BNB 2007/251).”
5.2.7.
Toetsing aan de onder 5.2.6 weergegeven voorwaarden voor een geslaagd beroep op avas houdt in het onderhavige geval het volgende in. Van belanghebbende, die op zijn eigen verzoek gebruik heeft gemaakt van de schorsingsregeling, mag worden verwacht dat hij zich vooraf op de hoogte stelt van de voorwaarden en bepalingen behorende bij die regeling en dat hij in dat kader alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om het verweten feit – met de auto gebruik maken van de openbare weg tijdens een voor de auto geldende schorsing van het kentekenbewijs – te voorkomen. Dat belanghebbende de auto hobbymatig houdt en dat de RDW hem had geadviseerd gebruik te maken van de schorsingsregeling, omdat de vereiste APK niet op tijd kon worden verricht, maakt dit niet anders.
5.2.8.
Belanghebbende heeft in dit verband met name verwezen naar de onder 2.3.2, 2.3.3 en 2.4.2 vermelde informatie. Anders dan belanghebbende betoogt, kan uit deze informatie niet worden afgeleid dat de schorsing automatisch zou worden beëindigd op het moment dat de auto APK-gekeurd werd en door de garagehouder werd afgemeld bij de RDW. Een dergelijke automatisme kan ook niet worden afgeleid uit de mededelingen van de RDW (zie onder 2.4.2) en de Belastingdienst (zie onder 2.5) dat de schorsing automatisch na de gekozen vaste periode (een, twee of drie jaar) eindigt en de vermelding dat in andere gevallen de belastingplichtige de schorsing
zelfkan opheffen. Uit die mededelingen volgt immers juist dat belanghebbende voor beëindiging van de schorsing binnen een jaar zelf een verzoek had moeten indienen. Ook in de overige door belanghebbende aangevoerde correspondentie en informatie is niet vermeld dat (goed)keuring voor de APK automatisch leidt tot beëindiging van de schorsing van het kenteken, terwijl daarentegen in die informatie wel wordt vermeld dat tijdens de schorsing van het kenteken geen gebruik met de auto mag worden gemaakt van de openbare weg. Het Hof sluit zich op dit punt aan bij het oordeel hierover van de rechtbank in rechtsoverweging 9 van haar uitspraak en maakt die rechtsoverweging tot de zijne. Belanghebbende heeft derhalve op grond van die informatie niet in redelijkheid kunnen aannemen dat na het verrichten van de APK de schorsing automatisch zou eindigen en dat hij, zonder op dit punt verder zelf actie te ondernemen, weer met de auto gebruik kon maken van de openbare weg.
5.2.9.
Indien belanghebbende de ten tijde van de aanvraag van de schorsing door hem geraadpleegde informatie van de RDW en de Belastingdienst over de gevolgen van de schorsingsregeling onduidelijk of tegenstrijdig vond, had het op zijn weg gelegen hierover nadere inlichtingen in te winnen. Dat het ten tijde van de aanvraag niet mogelijk zou zijn geweest om dergelijke nadere informatie bij de klantenservice van de RDW of bij de Belastingdienst op te vragen, is niet aannemelijk geworden.
5.2.10.
Op grond van het onder 5.2.8 en 5.2.9 overwogene is het Hof van oordeel dat belanghebbende, door te volstaan met het raadplegen van de door hem genoemde informatie en hierover geen nadere inlichtingen in te winnen, niet alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om het verweten feit (als omschreven onder 5.2.7) te voorkomen. Het beroep van belanghebbende op avas wordt derhalve verworpen.
5.2.11.
Voor zover belanghebbende met zijn onder 5.2.1 en 5.2.2 weergegeven betoog tevens heeft willen stellen dat de door hem geraadpleegde informatie bij hem het in rechte te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat de schorsing van het kentekenbewijs automatisch zou worden beëindigd door de verrichte APK, wordt dit standpunt verworpen. Gelet op hetgeen onder 5.2.8 is overwogen, is het Hof van oordeel dat belanghebbende op grond van de door hem vermelde informatie en correspondentie redelijkerwijs niet heeft kunnen concluderen dat de schorsing automatisch zou eindigen na het verrichten van de APK, zodat reeds om die reden het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.
5.2.12.
Evenals de rechtbank acht het Hof de opgelegde verzuimboete van € 453 in het onderhavige geval passend en geboden. Wat betreft de vraag of de boete moet worden gematigd vanwege de financiële omstandigheden van belanghebbende, oordeelt het Hof als volgt.
5.2.13.
Belanghebbende heeft op dit punt aangevoerd dat hij een alleenstaande werkende vader is die ook zijn kinderen moet onderhouden. Er blijft ‘onder de streep’ volgens belanghebbende niet veel meer over dan het bedrag waarvan een bijstandsgerechtigde moet rondkomen. Bovendien was hij ten tijde van het opleggen van de boete werkloos. De boete moet dan ook vervallen of worden gematigd, aldus belanghebbende.
5.2.14.
De inspecteur heeft betwist dat de financiële omstandigheden van belanghebbende aanleiding geven voor matiging van de boete. Volgens de aan de inspecteur ter beschikking staande gegevens had belanghebbende in 2020 een inkomen uit werk en woning van € 40.000 en beschikte hij eind 2020 over € 25.000 aan bezittingen uit sparen en beleggen. Belanghebbende is voorts voor de helft eigenaar van een onroerende zaak met een WOZ-waarde van € 354.000, die volgens de inspecteur een overwaarde heeft van € 120.000. Daarbij komt dat belanghebbende drie oudere [merk auto] bezit, waarvan één [merk auto] volgens de inspecteur waarschijnlijk rond € 20.000 waard is.
5.2.15.
Gelet op hetgeen door partijen hieromtrent over en weer hebben aangevoerd, ziet het Hof ziet geen aanleiding de opgelegde boete te matigen wegens de ontoereikende financiële draagkracht van belanghebbende. Vanwege de betwisting door de inspecteur van belanghebbendes stellingen omtrent zijn draagkracht, en diens concrete onderbouwing aan de hand van inkomens- en vermogensgegevens van belanghebbende, had het op de weg van belanghebbende gelegen zijn stelling te onderbouwen dat voor hem ‘onder de streep’ niet veel meer overblijft dan het bedrag waarvan een bijstandsgerechtigde moet rondkomen. Deze stelling heeft belanghebbende evenwel niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd.
5.2.16.
Ook de overige grieven van belanghebbende leiden niet tot een ander oordeel.
Slotsom
5.3.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten in verband met de behandeling van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. H.E. Kostense, voorzitter, C.J. Hummel en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 13 januari 2022 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.