2.1.De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld:
1. Op 5 juni 2015 heeft [belanghebbende] het pand gelegen aan [A-straat] te [Z] op een executieveiling gekocht. De akte van kwijting en levering van de veiling is gedateerd op 17 juli 2015.
2. Het pand aan [A-straat] te [Z] is op 20 juli 2015 geleverd aan
[belanghebbende] (70% eigendom) en de partner van [belanghebbende], [A] (30% eigendom).
3. Op 18 januari 2018 zijn naar aanleiding van de aangifte ib/pvv 2016 van [A] , vragen gesteld over (de financiering van) het pand aan [A-straat] te [Z] .
4. In de periode van 22 januari 2018 tot en met 12 juni 2018 is per e-mail gecorrespondeerd tussen [belanghebbende] en [de inspecteur] betreffende de vaststelling van de eigen woning, alsmede de door [C] BV. verstrekte eigenwoninglening.
5. [ Belanghebbende] houdt 96,80% van de aandelen in [B] B.V. (direct 4% en indirect 92,80%). De overige aandelen in [B] BV. zijn indirect in handen van [
zijn] [A] . De vennootschap vormt met [C] B.V. een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting.
6. [ Belanghebbende] is als bestuurder de enige werknemer van [C] B.V., die op haar beurt het bestuur voert over [B] B.V. [B] B.V. heeft geen werknemers. [Belanghebbende] correspondeert in de onderhavige zaken op briefpapier van [B] B.V.
7. [ Belanghebbende] heeft op 27 maart 2016 aangifte ib/pvv 2015 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.688.
8. [ Belanghebbende] heeft op 18 april 2017 aangifte ib/pvv 2016 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.287.
9. [ De inspecteur] heeft bij het opleggen van de aanslag over 2016 een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 491.210 in aanmerking genomen.
10. Op 31 januari 2018 is [belanghebbende] gevraagd om toestemming te verlenen om de feitelijke situatie met betrekking tot het pand aan [A-straat] te [Z] door [de inspecteur] op te laten nemen.
11. Op 30 mei 2018 heeft de bezichtiging plaatsgevonden door [de inspecteur] en een taxateur van de Belastingdienst. Van de bezichtiging is een verslag opgesteld, dat op 7 juni 2018 naar [belanghebbende] is verzonden.
12. Op 12 juni 2018 laat [de inspecteur] weten dat hij op grond van de bezichtiging tot conclusie is gekomen dat het gehele pand aan [A-straat] te [Z] kwalificeert als eigen woning. De toename van eigenwoningschuld aan [C] B.V. beschouwt [de inspecteur] echter als een uitdeling, die wordt belast bij [belanghebbende] als aanmerkelijkbelanghouder van [C] . Daarom is [de inspecteur] voornemens om bij het opleggen van de aanslag ib/pvv af te wijken van de aangifte.
13. Ondanks dat [belanghebbende] daartoe door de inspecteur in de gelegenheid is gesteld, heeft hij niet meer gereageerd op het voornemen van de inspecteur om af te wijken van de aangifte.
14. [ De inspecteur] heeft bij het opleggen van de aanslag over 2015 een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 491.210 in aanmerking genomen.
15. [ De inspecteur] heeft bij het opleggen van de aanslag over 2016 een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 318.443 in aanmerking genomen.
16. [ Belanghebbende] heeft in bezwaar verzocht de aanslagen overeenkomstig de ingediende aangiftes vast te stellen. Eveneens verzoekt [belanghebbende] om schadevergoeding ten bedrage van € 1.500.000, wegens onrechtmatig handelen van [de inspecteur]. Ook verzoekt [belanghebbende] om immateriële schadevergoeding en om een integrale proceskostenvergoeding.
17. [ De inspecteur] heeft [belanghebbende] bij brief van 21 januari 2019 geïnformeerd over de behandeling van zijn klacht betreffende vermeend onrechtmatig handelen van medewerker(s) van de Belastingdienst en aangegeven dat het verzoek om schadevergoeding een civielrechtelijke aangelegenheid betreft en een medewerker van het team klachtbehandeling zich zal uitlaten over dit verzoek, alsmede de klacht waarop het verzoek is gebaseerd.
18. Op 8 april 2019 verstrekt [belanghebbende] informatie over de actuele stand van de eigenwoningschuld aan [C] BV. Tevens verzoekt [belanghebbende] om een uitnodiging voor een hoorgesprek en inzage in het dossier.
19. Op 9 april 2019 nodigt de inspecteur [belanghebbende] uit voor het hoorgesprek dat op 17 april 2019 heeft plaatsgevonden. Voorafgaand aan dit hoorgesprek heeft [belanghebbende] op 15 april 2019 inzage gehad in het dossier.
20. Tijdens het hoorgesprek zijn door [belanghebbende] stukken overgelegd die naar zijn mening tot het dossier behoorden, maar die hij daarin niet had aangetroffen. Ook zijn door [belanghebbende] aanvullende stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn schadevergoedingsverzoek. De inspecteur heeft deze stukken doorgezonden naar de klachtbehandelaar.
21. Op 29 april 2019 is het verslag van het hoorgesprek aan [belanghebbende] verzonden.
[Belanghebbende] heeft, ondanks dat hij daartoe is uitgenodigd, niet gereageerd op de inhoud van dit verslag.
22. [ De inspecteur] is bij uitspraken op bezwaar ten aanzien van beide jaren geheel tegemoet gekomen aan het materiële geschilpunt. [De inspecteur] heeft het verzoek om kostenvergoeding afgewezen. [De inspecteur] heeft (nog) geen uitspraak gedaan op het verzoek om schadevergoeding, aangezien dit verzoek in behandeling is genomen door een medewerker van het team klachtbehandeling die zich separaat zal uitlaten over dit verzoek, alsmede de klacht waarop het verzoek is gebaseerd.”