ECLI:NL:GHAMS:2025:1977

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
24/3464
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde woning en rechtsgeldigheid uitspraak op bezwaar

Op 24 juli 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de WOZ-waarde van een woning voor het jaar 2021. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had beroep aangetekend tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlemmermeer. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard en de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan de belanghebbende. In hoger beroep werd de rechtsgeldigheid van de uitspraak op bezwaar betwist, met de claim dat de naam van de persoon die de uitspraak had gedaan ontbrak. Het Hof oordeelde dat de uitspraak op bezwaar rechtsgeldig was, aangezien de wet geen vereiste stelt voor de vermelding van een naam. Daarnaast werd de WOZ-waarde van de woning niet te hoog geacht, en de vergelijkingen met andere objecten in de omgeving werden als voldoende onderbouwd beschouwd. De klacht over de kostenvergoeding voor rechtsbijstand werd eveneens afgewezen, omdat de gemachtigde van de belanghebbende niet als derde beroepsmatig rechtsbijstand verleende. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 24/3464
24 juli 2025
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] , belanghebbende
(gemachtigde: G. Veldhuisen),
tegen de uitspraak van 24 juli 2024 in de zaak met kenmerk HAA 22/3032 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlemmermeer, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
In de bestreden uitspraak heeft de rechtbank als volgt beslist op het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar, betreffende de WOZ-waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2021 en de aanslag onroerendezaakbelasting 2021:
“De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt [de heffingsambtenaar] tot vergoeding van immateriële schade van [belanghebbende], vastgesteld op € 562,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf vier weken na openbaarmaking van deze uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening, dan wel, indien dit een later gelegen datum is, vier weken na de datum waarop de opgaaf van een bankrekening op naam van [belanghebbende] is ontvangen, tot aan de dag van algehele voldoening, en
  • veroordeelt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van immateriële schade van [belanghebbende], vastgesteld op € 937,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf vier weken na openbaarmaking van deze uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening, dan wel, indien dit een later gelegen datum is, vier weken na de datum waarop de opgaaf van een bankrekening op naam van [belanghebbende] is ontvangen, tot aan de dag van algehele voldoening.”
1.2.
Belanghebbende heeft het door hem ingestelde hoger beroep bij brief van 12 november 2024 (nader) gemotiveerd. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning; een tussenwoning uit 1910.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft de oppervlakte van het perceel vastgesteld op ongeveer 193 m2 en heeft de inhoud van de opstal (het hoofdgebouw) vastgesteld op 283 m3. Voor de aanwezige aanbouw gaat de heffingsambtenaar uit van een inhoud van 36 m3 en in de onderbouwing van de door hem voorgestane waarde bij het beroepschrift van een inhoud van 43 m3.
2.3.
Onderaan het aanslagbiljet waarop de WOZ-waarde en de aanslagen in de gemeentelijke belastingen voor het jaar 2021 betreffende de woning zijn bekendgemaakt, is vermeld “De Inspecteur Belastingen”. De uitspraak op bezwaar is gedaan uit naam van de “Inspecteur Belastingen” en namens deze de Afdelingsmanager van de afdeling Heffingen en Bezwaar van Cocensus. Aan de Afdelingsmanager van de afdeling Heffingen en Bezwaar heeft de directeur van de gemeenschappelijke regeling Cocensus (de ‘inspecteur’ als bedoeld in artikel 232, lid 4, onder a, van de Gemeentewet (dat is de heffingsambtenaar)) mandaat verleend voor het doen van uitspraken op bezwaar tegen de WOZ-beschikking en belastingaanslagen.

3.Geschil in hoger beroep

Evenals in eerste aanleg is in geschil of de WOZ-waarde van de woning voor het jaar 2021 lager moet worden vastgesteld dan op de beschikte waarde van € 346.000. Daarnaast is in geschil of de uitspraak op bezwaar rechtsgeldig is gedaan en of de rechtbank terecht geen proceskostenvergoeding heeft toegekend.

4.Beoordeling

Rechtsgeldigheid uitspraak op bezwaar
4.1.
Belanghebbende heeft ook in hoger beroep aangevoerd dat de uitspraak op bezwaar niet rechtsgeldig is vanwege het ontbreken van een vermelding van de naam van de persoon die de uitspraak heeft gedaan. Daardoor is niet controleerbaar of de voorschriften in artikel 7:5, lid 1, en in artikel 10:3, lid 3, van de Awb zijn nageleefd, aldus belanghebbende.
4.2.
De klacht faalt. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, blijkt uit de wet niet dat vermelding van een naam onder een uitspraak op bezwaar voor de rechtsgeldigheid van die uitspraak vereist is. In de gegeven omstandigheden bestaat voorts geen reden om eraan te twijfelen dat de Afdelingsmanager van de afdeling Heffingen en Bezwaar, die onderaan de uitspraak op bezwaar is vermeld en die de uitspraak krachtens mandaat mocht doen, niet welbewust de rechtsgevolgen zou hebben beoogd, of althans zou hebben aanvaard, die met de uitspraak op bezwaar in het leven zijn geroepen (vgl. ABRvS 20 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1160, punt 6). Evenmin ziet het Hof reden om eraan te twijfelen dat de Afdelingsmanager van de afdeling Heffingen en Bezwaar, dan wel diens ondergeschikte die het bezwaar van belanghebbende in feite heeft behandeld en (de gemachtigde van) belanghebbende heeft gehoord, betrokken is geweest bij de totstandkoming van de primaire besluiten (vgl. Hof Amsterdam 19 september 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:3021, r.o. 2.4 en 5.2). Belanghebbende heeft dat ook niet gesteld.
De waarde van de woning
4.3.
Verder falen de klachten over de waarde van de woning. Evenals de rechtbank acht het Hof aannemelijk dat de WOZ-waarde van de woning voor het jaar 2021 niet te hoog is vastgesteld. De vergelijking die de heffingsambtenaar heeft gemaakt met diverse verkopen van objecten in de directe omgeving van de woning rondom de peildatum, biedt ruim voldoende steun aan de door hem voorgestane waarde, ook met inachtneming van hetgeen belanghebbende daartegenin heeft gebracht. Het Hof onderschrijft verder de rechtsoverwegingen 5 tot en met 7 van de bestreden uitspraak.
Gegevensverstrekking in bezwaar
4.4.
Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te klagen over de gegevensverstrekking door de heffingsambtenaar in de bezwaarfase, faalt ook die klacht. Belanghebbende heeft niet gesteld specifiek te hebben verzocht om bepaalde gegevens die niet zijn vermeld in het taxatieverslag, dat hij wel heeft ontvangen. In het dossier ziet het Hof ook slechts een generiek verzoek om verstrekking van “alle onderliggende stukken”.
Kostenvergoeding
4.5.
De klacht dat de rechtbank hem ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, is ten slotte hetzelfde lot beschoren als de andere klachten. Het Hof heeft gemachtigde G. Veldhuisen, de zoon van belanghebbende, in diverse eerdere uitspraken niet aangemerkt als derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent (zie de uitspraken van 7 februari 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:416, en van 20 juni 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1599). In deze zaak zijn geen feiten en omstandigheden aan het licht gekomen die aanleiding geven om thans anders te oordelen.
Slotsom
4.6.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is.

5.Kosten

Voor een kostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. W.J. Blokland, voorzitter, M.J. Leijdekker en M. Ferrier, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. W. de Gelder als griffier. De beslissing is op 24 juli 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
(alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.