Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.de gezamenlijke erfgenamen van [geïntimeerde] ,
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
grieven 1 tot en met 5komt Sandstenen op tegen een deel van de door de rechtbank vastgestelde feiten. Volgens Sandstenen is de feitenvaststelling onvolledig en/of deels onjuist. Het hof stelt de feiten hierna zelfstandig vast en zal daarbij voor zover relevant mede acht slaan op hetgeen Sandstenen ter zake heeft aangevoerd. Daarmee behoeven deze grieven in zoverre geen verdere behandeling. Voor zover Sandstenen in haar toelichting op deze grieven gevolgen aan de door haar genoemde feiten meent te kunnen ontlenen en deze bij de beoordeling van de andere grieven van belang zijn, zal daaraan bij de bespreking van die grieven aandacht worden gegeven.
“om afspraken te maken voor herstel van de gezamenlijke bouwmuur”.Vervolgens heeft er meermaals overleg plaatsgevonden tussen [naam 1] , [geïntimeerde] sr. en de heer [naam 2] (voor/namens de eigenaar van het pand aan de [straat] 49, hierna: [naam 2] ) over een mogelijk gezamenlijk funderingsherstel.
“Gekozen is voor een gezamenlijke uitvoering aan de funderingen van de panden”, waarbij de werkzaamheden uitgevoerd zullen worden vanuit pand 51. Bij de zienswijze zijn diverse bijlagen gevoegd, waaronder berekeningen, tekeningen en een verdeelsleutel voor de belasting inzake de fundering van de panden. Ook is voor elk van de panden een offerte bijgevoegd van aannemer De [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) en een projectplanning met aanvangsdatum
“week 40 (week van 30 september 2019)”.
“funderen vanuit 49/53 nog een optie”is,
“Temeer omdat mijn huurder (…) Nu toch enigszins dwars gaan liggen.”
“Nav verzoek van [naam 1] [ [naam 1] ; toevoeging hof] om via 49 en 53 te funderen”even bij elkaar zullen komen. [naam 1] heeft daarop gevraagd
“Waar en hoe laat”, waarna [geïntimeerde] jr. een plaats en tijd heeft genoemd en heeft gemeld:
“(…) mijn verzoek is om even eigenarenoverleg te hebben, zonder adviseurs
“betreffende funderingsherstel met kelder “ [straat] 53 te [plaats 2] ””, gedateerd 31 oktober 2019.
“betreffende
“start melding voor de werkzaamheden voor het herstellen van de fundering per 14-11- 19”gedaan.
“(…) Naar aanleiding van uw pro forma bezwaren gericht tegen de invorderingen van de dwangsommen op (…) [straat] 49-53 (…) hebben wij alle data nog eens goed doorgenomen. Het blijkt inderdaad dat de dwangsommen reeds zijn verbeurd en ondertussen ook verjaard.
“Erkend wordt dat de verbeurde last reeds is verjaard. De procedure tot invordering wordt stopgezet.”
“de opdracht voor funderingsherstel met kelder conform onze offerte d.d. 12 november 2019 waarbij de startdatum is gesteld op maandag 25 november 2019”, gedateerd 20 november 2019, met een aanneemsom van € 145.433,72 exclusief btw.
“1e termijn”betreffende
“funderingsherstel met kelder”doen toekomen, gedateerd 20 november 2019.
“Graag (…) op uw verzoek d.d. 11 november 2019 nader met u in overleg”te treden
“over de verdeling van de kosten van deze werkzaamheden”betreffende het funderingsherstel. Bij de brief zijn onder meer een verdeelsleutel, voormelde door [geïntimeerde] jr. getekende opdrachtbevestiging van [bedrijf] en de offerte van [bedrijf] van 12 november 2019 gevoegd.
“een nadere analyse (…) voor de verdeling van de kosten van het noodzakelijke funderingsherstel”gestuurd, met een factuur ter hoogte van € 70.157,77 inclusief btw.
4.Beoordeling
Mandelige zaken moeten op kosten van alle mede-eigenaars worden onderhouden, gereinigd en, indien nodig, vernieuwd.”, is een mede-eigenaar gehouden om bij te dragen in de kosten van de herstelwerkzaamheden aan een mandelige fundering indien het herstel van die fundering nodig is.
(grieven 6, 7 en 8).
“week 40 (week van 30 september 2019)”als aanvangsdatum van de werkzaamheden.
(grief 6). Dit betoog faalt dan ook.
“funderen vanuit 49/53 nog een optie”is,
“Temeer omdat mijn huurder (…) Nu toch enigszins dwars gaan liggen.”Op 9 oktober 2019 hebben [naam 1] , [geïntimeerde] jr. en [naam 2] overleg gevoerd over het funderen vanuit de panden 49 en 53, waarna [geïntimeerde] jr. diezelfde dag per mail aan [naam 1] en [naam 2] heeft medegedeeld dat
“met huurder 53 serieuze onderhandeling gaande”is
“Of vertrek per 15/11 of per 1/1.”
“Wellicht (…) raadzaam”is om
“na te gaan (…) of we niet de tijd hebben om gezamenlijk te funderen.”Daarop heeft [geïntimeerde] jr. diezelfde dag aan [naam 1] laten weten dat er zonder akkoord met de huurder van pand 51
“niet gezamenlijk gefundeerd”kan worden, dat er
“Door de dwangsommen (…) nu gewoon iets”moet gebeuren, dat de huurder van pand 53
“per 15 november”eruit gaat, dat
“het proces nu in gang”is
“gezet voor ons pand en”dat Cascade c.s.
“altijd bereid”zijn
“tot nader overleg over kostenverdeling”.
(grieven 2 en 7).Terwijl de focus lag op gezamenlijk herstel, waarbij de uitvoering van de herstelwerkzaamheden vanuit pand 51 zou plaatsvinden, vraagt [naam 1] in september 2019 of funderen vanuit de panden 49 en 53 nog een optie is. Vervolgens is hierover al begin oktober 2019 overleg gevoerd en is Sandstenen op de hoogte gesteld van de stappen die Cascade c.s. op dat vlak zetten.
“dat de dwangsommen reeds zijn verbeurd en ondertussen ook verjaard. (…) De invorderingsprocedure wordt per heden stopgezet.”
“Erkend wordt dat de verbeurde last reeds is verjaard. De procedure tot invordering wordt stopgezet.”
(grief 3).
“Er lijken goede kansen om de verbeurde dwangsommen te vermijden na een (lange) procedure volgens advocaat.”) betoogt dat Cascade c.s. al vóór 18 november 2019 bekend waren met het vermoedelijk verjaard zijn van de dwangsommen, faalt dit betoog
(grief 3). Formeel heeft de gemeente eerst bij besluit van 29 november 2019 het invorderingsbesluit van 18 september 2019 ingetrokken. Op 18 november 2019 heeft een senior juridisch medewerker van de gemeente per mail de verjaring van de dwangsommen bevestigd. Nergens uit blijkt dat er voordien enige zekerheid bestond omtrent de verjaring van de dwangsommen. Niet valt in te zien dat en op welke wijze Cascade c.s. hun handelen hierop hadden moeten afstemmen. Ook de mail van [naam 1] van 11 november 2019 (
Wellicht is het raadzaam om (…) na te gaan in hoeverre de dwangsom terecht is opgelegd en of we niet de tijd hebben om gezamenlijk te funderen”) kan Sandstenen op dezelfde grond niet baten.
(grieven 2 en 8).
(grieven 1 en 4).
(grieven 7 en 8). Weliswaar is aan Sandstenen bij besluit van 20 januari 2020 een nieuwe last onder dwangsom opgelegd, maar niet valt in te zien dat Cascade c.s. daarop maanden eerder hadden behoren te anticiperen
(grief 7). Te meer nu ook de eerdere last onder dwangsom niet tot snel en adequaat handelen heeft geleid.
(grief 7), gaat het hof alleen al vanwege het ontbreken van enige onderbouwing voorbij.
(grief 8).
(grieven 9 tot en met 12).
(grief 12). In dit rapport worden de volgende door de rechtbank toegewezen posten behandeld:
“geen wettelijke of vergunningsverplichting”is, zoals vermeld in het rapport van One.
“wel een begrijpelijke keuze”was
“om iets van een beschoeiing (damwand) mee te nemen”.Ten aanzien van de tafelconstructie heeft de deskundige opgemerkt dat ook deze
“strikt genomen niet noodzakelijk”was, dat er
“andere alternatieven”zijn, maar dat die
“over het algemeen echter wel kostbaarder”zijn. Het graafwerk en de grondkosten zijn volgens de deskundige gerelateerd aan de gekozen oplossing met damwanden en tafelconstructie en daarvoor
“dus noodzakelijk”en het afpompen van grondwater is volgens hem noodzakelijk om droog te kunnen werken bij elke herstelmethode waarbij onder de grondwaterstand gewerkt wordt zonder
“een waterremmende natuurlijke, (bodem)injectie- of onderwaterbeton-laag”.
“met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid, de kosten van zo een alternatief minimaal de helft zouden hebben bedragen”van de kosten verbonden aan de gekozen herstelmethode,
“waardoor dus minimaal de helft van deze kosten zouden moeten worden toegerekend aan het funderingsherstel.”
(grief 10). Ook als bedoelde posten niet strikt noodzakelijk waren voor het funderingsherstel zonder het uitdiepen van de kelder, hadden de kosten van alternatieve methodes voor het funderingsherstel volgens het deskundigenbericht minimaal de helft bedragen. Dit betekent dat - zoals de rechtbank terecht heeft vastgesteld - minimaal de helft van de in het kostenoverzicht aan deze posten toegekende bedragen toegewezen dienen te worden
(grief 11).
(grieven 9 en 12)ontbreekt een inhoudelijke betwisting van het oordeel van de rechtbank dat de bijdrageplicht van Sandstenen ook geldt voor de betaalde btw.
(grief 7).
“zo goed als (…) afgerond”en zijn deze begin januari 2020 afgerond, waar deze volgens Cascade c.s. pas in het voorjaar 2020 zijn afgerond. De in het feitenrelaas vermelde opdrachtbevestiging, de daarin opgenomen betalingstermijnen (
“8e termijn 100% werk voltooid”) en de door Cascade c.s. in het geding gebrachte facturen van [bedrijf] van 1 mei 2020 en 15 mei 2020 voor de zevende en achtste termijn weerleggen het standpunt van Sandstenen over de duur van de werkzaamheden.
(grief 8), kan haar niet baten. Hiervoor heeft het hof reeds overwogen dat tegen de achtergrond van het uiteindelijk vruchteloze langdurige overleg over mogelijk gezamenlijk funderen en de druk vanuit de gemeente door de last onder dwangsom Cascade c.s. niet kan worden verweten dat zij overeenkomstig de vraag van [naam 1] om vanuit de panden 49 en 53 te funderen de mandelige muur volledig hebben hersteld.
“herstel diverse”van de op het kostenoverzicht weergegeven kostenposten voor het funderingsherstel. De bijdrage van Sandstenen aan het funderingsherstel bedraagt na correctie in verband met deze post niet € 51.076,62, maar van € 50.436,25 inclusief btw. Voor het overige faalt het hoger beroep. Het hof zal het bestreden eindvonnis in zoverre vernietigen en de vordering van Cascade c.s. tot betaling van een bijdrage in de kosten van het funderingsherstel toewijzen tot een bedrag van € 50.436,25, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het overige zal het hof de bestreden vonnissen bekrachtigen.
(grief 13). Ook zal Sandstenen als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep. Deze kosten worden aan de zijde van Cascade c.s. vastgesteld op € 2.135,00 aan griffierecht en € 4.426,00 voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief (2 punten, tarief IV in hoger beroep à € 2.213,00 per punt).