4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil – voor zover in hoger beroep van belang –
het volgende overwogen en beslist:
“2. Eiseres bepleit een waarde van maximaal € 700.000 en voert – zakelijk weergegeven – het volgende ter onderbouwing aan:
- Op peildatum 1-1-2017 had de woning een WOZ-waarde van € 588.000 en voor waardepeildatum 1 januari 2020 is de waarde € 916.000. Dat is een verhoging van 56%. Dit ligt ver boven de gemiddelde waardestijging per jaar. Er is geen motivering gevonden die een dergelijke verhoging zou rechtvaardigen;
- De referentiewoningen komen niet overeen met de woning, behalve het bouwjaar en dat ze vrijstaand zijn;
- De woning is niet verkocht en er zijn geen vergelijkbare verkochte referentiewoningen. De waardestijging zou naar verwachting in de loop der jaren een gelijke trend moeten vertonen met woningen in dezelfde omgeving/omstandigheid;
- Het model dat verweerder gebruikt voor de waardevaststelling moet in lijn zijn met de prijs van de verkochte woningen. Veranderingen tussen de jaren zal een beweging laten zien. Afwijkingen van zo’n trend moeten verklaarbaar zijn. Andere jaren zijn wel degelijk van belang om te controleren of de waardevaststelling juist kan zijn;
- [straat] 129 en 137 hebben wellicht een ander bouwjaar, maar hebben daarentegen eenzelfde ligging als de woning;
(…)
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, verlaging van de vastgestelde WOZ-waarde, veroordeling van verweerder tot vergoeding van de proceskosten voor zowel de bezwaar- als de beroepsfase (daaronder inbegrepen vergoeding van het griffierecht, alsmede de wettelijke rente) en immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4. Verweerder stelt dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Verweerder verwijst daarbij naar de bij het verweerschrift gevoegde matrix. Naast de gegevens van de woning bevat de matrix gegevens van drie vergelijkingsobjecten, te weten [straat] 340 gelegen in [plaats] en [straat] 43 en [straat] 74 beide gelegen in [Z] . Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
11. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.
12. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Voor de beoordeling of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, is van belang of de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning, en indien dit het geval is, of verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten.
13. Ter onderbouwing van de vastgestelde waarde, heeft verweerder in de matrix verkoopinformatie opgenomen van de door hem aangevoerde vergelijkingsobjecten. Bij de waardebepaling (in de matrix) heeft verweerder rekening gehouden met verkoopprijzen van drie vergelijkingsobjecten: [straat] 340 gelegen in [plaats] (verkocht op 11 juni 2020), en [straat] 43 (verkocht op 9 juni 2021) en [straat] 74 (verkocht op 22 augustus 2020) beide gelegen in [Z] .
14. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de vergelijkingsobject [straat] 43 te ver van de waardepeildatum is gelegen, [straat] 340 in een andere kern is gelegen en [straat] 74 tot een ander soort marktsegment hoort, aangezien de WOZ-waarde van dit object tweemaal hoger ligt dan die van de woning.
15. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank is van oordeel dat het door verweerder gebruikte verkoopcijfer van [straat] 340 niet kan dienen als vergelijkingsobject, omdat deze in een andere dorpskern ligt en daarom niet voldoende vergelijkbaar is. Vanwege de aanzienlijke afwijking in perceeloppervlakte en de grootte van de opstal, acht de rechtbank ook [straat] 74 minder vergelijkbaar. De rechtbank zal deze twee verkoopcijfers dan ook buiten beschouwing laten.
16. Op de eerste zitting heeft verweerder toegelicht dat in de omgeving van [Z] weinig verkopen zijn van woningen op dit prijsniveau. Dit heeft geresulteerd in het opnemen van dit vergelijkingsobject dat verder weg van de waardepeildatam is gelegen, aldus verweerder. De rechtbank acht dit aannemelijk.
17. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de overgelegde matrix onvoldoende aannemelijk gemaakt op welke wijze hier met het grote verschil in kavelgrootte rekening is gehouden. De matrix bevat geen enkele toelichting hoe en op welke wijze hiermee rekening is gehouden. Ook op de zitting was verweerder niet aanwezig om hierop toelichting te kunnen geven en op basis van de gedingstukken heeft de rechtbank dat inzicht niet kunnen krijgen. Dit leidt ertoe dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld.
18. Nu verweerder niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of eiseres de door haar verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Eiseres heeft de door haar betoogde waarde onderbouwd aan de hand van een stijgingspercentage. Zij heeft een berekening van een indexeringspercentage gebaseerd op een indexatie van de periode 1 januari 2017 naar 1 januari 2020. Nu een dergelijke berekening niet als basis kan dienen voor de vaststelling van de waarde, gaat de rechtbank voorbij aan de door eiseres bepleite waarde van € 700.000 (voor kalenderjaar 2021). Daarmee is de door eiseres bepleite waarde (eveneens) niet aannemelijk gemaakt.
19. Nu geen van beide partijen er in is geslaagd het van haar gevergde bewijs te leveren, zal de rechtbank, alles overziende, de waarde voor kalenderjaar 2021 in goede justitie vaststellen op € 850.000.
20. Eiseres stelt dat de stijging van de WOZ-waarde met ruim 56 percent ten opzichte van de van de WOZ-waarde van peildatum 1 januari 2017 ver boven de gemiddelde WOZ-stijging per jaar ligt en niet rechtvaardig is. Deze beroepsgrond kan niet slagen. Daartoe overweegt de rechtbank dat de waarde, gelijk verweerder heeft gedaan, dient te worden vastgesteld aan de hand van marktgegevens rond de waardepeildatum. Hierbij gaat het dus niet om het indexeren van een voor een eerder belastingjaar vastgestelde WOZ-waarde.
21. De slotsom luidt dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal de vastgestelde WOZ-waarde verminderen tot € 850.000 en verweerder dient de aanslag onroerendezaakbelastingen dienovereenkomstig te verminderen.
Proceskosten en griffierecht
23. Nu het beroep gegrond is, zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.404 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 310, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, en 0,5 punt voor het verschijnen op de tweede zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank zal verweerder tevens opdragen het griffierecht aan eiseres te vergoeden.
24. Wat betreft het gewicht van de zaak overweegt de rechtbank dat voor zaken betreffende de waardering van woningen de categorie ‘licht’ (wegingsfactor 0,5) behoudens bijzondere omstandigheden op zijn plaats is. De rechtbank vindt het belang van een reguliere WOZ-zaak over een woning namelijk beperkter en vindt dit soort zaken ook minder ingewikkeld dan een gemiddelde bestuursrechtelijke zaak (vgl. de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4482).”