Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
heffingsambtenaarvan de
gemeente Groningen(hierna: de heffingsambtenaar)
[Z](hierna: belanghebbende)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waardering van een onroerende zaak, een kantoorgebouw, in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Groningen had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 90.011.000 per waardepeildatum 1 januari 2011 en € 96.629.000 per waardepeildatum 1 januari 2012. Belanghebbende, de eigenaar van het kantoorgebouw, had bezwaar gemaakt tegen deze waarderingen en de rechtbank Noord-Nederland had in eerdere uitspraken de waarden verlaagd tot respectievelijk € 71.000.000 en € 80.000.000. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep tegen deze uitspraken.
Het Hof oordeelde dat de bouw van het kantoorgebouw niet uitsluitend met een winstoogmerk was geschied, maar ook met een sociaal-maatschappelijke doelstelling. De hoge bouwkosten maakten een rendabele exploitatie onwaarschijnlijk. Het Hof concludeerde dat de waarde van de onroerende zaak in goede justitie moest worden vastgesteld, omdat beide partijen de door hen voorgestane waarden niet aannemelijk konden maken. De gecorrigeerde vervangingswaarde werd vastgesteld op € 80.000.000 voor 1 januari 2011 en € 90.000.000 voor 1 januari 2012. Het Hof vernietigde de eerdere uitspraken van de rechtbank, behalve de beslissingen over proceskosten en griffierecht, en bepaalde de aanslagen op basis van deze nieuwe waarden.
De uitspraak benadrukt de rol van subjectieve omstandigheden bij de waardering van onroerende zaken en de bewijslast die op de heffingsambtenaar rust om de door hem voorgestelde waarden aannemelijk te maken. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.