– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de immateriëleschadevergoeding,
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige,
– veroordeelt de Staat (de Minister voor Rechtsbescherming) tot het vergoeden van de door belanghebbende geleden immateriële schade ten bedrage van € 2.500,
– veroordeelt de Staat (de Minister voor Rechtsbescherming) tot vergoeding van de wettelijke rente over een deel van deze vergoeding van immateriële schade, te weten € 1.000, vanaf vier weken na de openbaarmaking van de uitspraak van de Rechtbank op 15 maart 2016 tot aan de dag van algehele voldoening,
– veroordeelt de Staat (de Minister voor Rechtsbescherming) tot vergoeding van de wettelijke rente over het resterende deel van deze vergoeding, te weten, € 1.500, vanaf vier weken na de openbaarmaking van deze uitspraak in hoger beroep tot aan de dag van algehele voldoening,
– veroordeelt de Staat in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende ter zake van het hoger beroep, vastgesteld op € 300,
– gelast dat de Staat het door belanghebbende in hoger beroep betaalde griffierecht van € 251 vergoedt,
– veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van de wettelijke rente over de vergoeding van het door belanghebbende bij de Rechtbank betaalde griffierecht van € 156 vanaf vier weken na de openbaarmaking van de uitspraak van de Rechtbank van 15 maart 2016 tot aan de dag van algehele voldoening, en
– veroordeelt de Staat tot vergoeding van de wettelijke rente over de vergoeding van het door belanghebbende in hoger beroep betaalde griffierecht van € 251 vanaf vier weken na de openbaarmaking van deze uitspraak van het Hof tot aan de dag van algehele voldoening.