– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor zover deze ziet op de vergoeding van immateriële schade ,
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige,
– veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding aan belanghebbende van de door deze geleden immateriële schade ten bedrage van € 1.013,
– veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van de wettelijke rente over een deel van deze vergoeding, te weten € 100 vanaf vier weken na de openbaarmaking van de uitspraak van de Rechtbank van 9 juni 2016 tot aan de dag van algehele voldoening,
– veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van wettelijke rente over het resterende deel van deze vergoeding, te weten € 913 vanaf vier weken na de openbaarmaking van deze uitspraak in hoger beroep (3 januari 2019) tot aan de dag van algehele voldoening,
– veroordeelt de Staat tot vergoeding aan belanghebbende van de door deze geleden immateriële schade ten bedrage van € 2.987,
– veroordeelt de Staat tot vergoeding van de wettelijke rente over een deel van deze vergoeding, te weten € 1.400 vanaf vier weken na de openbaarmaking van de uitspraak van de Rechtbank van 9 juni 2016 tot aan de dag van algehele voldoening,
– veroordeelt de Staat tot vergoeding van wettelijke rente over het resterende deel van deze vergoeding, te weten € 1.287 vanaf vier weken na de openbaarmaking van deze uitspraak in hoger beroep (3 januari 2019) tot aan de dag van algehele voldoening,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende ter zake van het hoger beroep, vastgesteld op € 300,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze in hoger beroep betaalde griffierecht van € 251 vergoedt,
– veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van de wettelijke rente over de vergoeding van het door belanghebbende bij de Rechtbank betaalde griffierecht van € 312 vanaf vier weken na de openbaarmaking van de uitspraak van de Rechtbank van 9 juni 2016 tot aan de dag van algehele voldoening, en
– veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van de wettelijke rente over de vergoeding van het door belanghebbende in hoger beroep betaalde griffierecht van € 251 vanaf vier weken na de openbaarmaking van deze uitspraak van het Hof (3 januari 2019) tot aan de dag van algehele voldoening.