ECLI:NL:GHARL:2024:379

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
200.302.000
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomst en advisering door tussenpersoon zonder vergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Dexia Nederland B.V. betreffende een effectenleaseovereenkomst die via de tussenpersoon Spaar Select tot stand is gekomen. De centrale vraag is of [appellant] door Spaar Select is geadviseerd zonder dat deze over de vereiste vergunning beschikte, en of Dexia hiervan op de hoogte was of had moeten zijn. De kantonrechter had de vordering van [appellant] grotendeels afgewezen, maar in hoger beroep oordeelt het hof dat de klachten van [appellant] slagen. Het hof stelt vast dat Spaar Select als cliëntenremisier optrad en niet voldeed aan de vergunningplicht. Het hof concludeert dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door [appellant] als cliënt te accepteren, terwijl zij had moeten weten dat de tussenpersoon onrechtmatig advies heeft gegeven. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van [appellant] grotendeels toe, inclusief schadevergoeding en wettelijke rente. Dexia wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.302.000
zaaknummer rechtbank Gelderland 7176870
arrest van 16 januari 2024
in de zaak van
[appellant],
wonende in [woonplaats1] ,
appellant,
hierna: [appellant] te noemen,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard.
tegen:
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd in Amsterdam,
verweerster in het hoger beroep van [appellant] ,
hierna Dexia te noemen,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep,
- het herstelexploot,
- de memorie van grieven met producties,
- de memorie van antwoord,
- de akte uitlaten jurisprudentie van Dexia,
- de akte uitlating jurisprudentie van Dexia.
1.2.
Dexia heeft bij de memorie van antwoord als productie A een memorandum overgelegd. Het hof stelt vast dat deze productie geen bewijsstuk of productie is in de zin van artikel 1.2 aanhef en onder b van het Landelijk Procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (LPR), maar een uitgebreid processtuk, met een uitvoerige toelichting op de standpunten van Dexia, onder verwijzing naar tal van bijlagen die bij deze productie zijn gevoegd. Voor het indienen van een dergelijk processtuk, naast de memorie van grieven die de standpunten van Dexia bevat, bestaat geen ruimte. Dit geldt eveneens voor de bij akte uitlaten jurisprudentie als productie F overgelegde opinie beleggingsadvies van [naam1] . Op deze processtukken wordt daarom geen acht geslagen.
1.3.
Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
De zaak gaat over een effectenleaseovereenkomst die via een tussenpersoon tot stand is gekomen tussen Dexia en [appellant] . Centraal staat de vraag of [appellant] door de tussenpersoon is geadviseerd, terwijl deze niet over de daarvoor vereiste vergunning beschikte en of Dexia dat wist dan wel behoorde te weten. Indien dat het geval is, is Dexia gehouden de door [appellant] geleden schade volledig te vergoeden. De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] tot schadevergoeding grotendeels afgewezen. In dit hoger beroep behandelt het hof de vordering van [appellant] opnieuw.

3.De vaststaande feiten

3.1.
In het bestreden vonnis is vastgesteld van welke feiten is uitgegaan. Deze vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. In hoger beroep zijn de volgende feiten relevant.
3.2.
Tussen (de rechtsvoorganger van) Dexia en [appellant] is de onderstaande effectenleaseovereenkomst tot stand gekomen (hierna: de overeenkomst).
Nr.
Contractnr.
Naam overeenkomst
Datum overeenkomst
Betaalde maand-
termijnen/ inleg
Datum eind-
afrekening
Resultaat bij beëindiging overeenkomst
I
[nummer1]
Allround Sparen met vooruitbetaling
18 februari 2000
€ 6.534,00
23-08-2004
- € 5.242,19
3.3.
Bij de totstandkoming van de overeenkomst was Spaar Select als tussenpersoon betrokken.
3.4.
[appellant] heeft gedurende de looptijd van de overeenkomst geendividend ontvangen. Het door [appellant] genoten fiscaal voordeel bedroeg € 472,45. [appellant] heeft bij beëindiging van de overeenkomst de restschuld aan Dexia voldaan.
3.5.
[appellant] heeft in 2007 tijdig gemeld niet met de Duisenberg-regeling akkoord te gaan.
3.6.
Dexia heeft op (het hof begrijpt:) 13 januari 2012 conform het hofmodel (zie rov. 5.4) een bedrag van € 4.822,34 aan [appellant] betaald.

4.De vorderingen en beslissing kantonrechter

4.1.
[appellant] heeft gevorderd voor recht te verklaren dat Dexia onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en/of toerekenbaar is tekortgeschoten en Dexia te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen hij onder de overeenkomst heeft betaald, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast heeft [appellant] gevorderd Dexia te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
4.2.
Dexia heeft de vorderingen van [appellant] bestreden en in voorwaardelijke reconventie, onder de voorwaarde dat het in conventie opgenomen verweer met betrekking tot de klachtplicht en verjaring wordt verworpen, gevorderd [appellant] te bevelen een kopie van het dossier van Leaseproces, althans van het (de) intakeformulier(en) aan Dexia te verstrekken en voorts onvoorwaardelijk gevorderd voor recht te verklaren dat de overeenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen, niet is vernietigd en niet blootstaat aan vernietiging, alsook dat [appellant] niet heeft blootgestaan aan het risico van een onaanvaardbaar zware financiële last en dat Dexia aan [appellant] niets meer verschuldigd is, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
4.3.
De kantonrechter heeft in conventie voor recht verklaard dat Dexia bij de totstandkoming van de overeenkomst onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] door de op haar rustende waarschuwingsplicht niet na te komen. Voor het overige heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen onder meer omdat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat bij de totstandkoming van de overeenkomst sprake is geweest van verboden beleggingsadvieswerkzaamheden. De kantonrechter heeft in reconventie voor recht verklaard dat de overeenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen, niet is vernietigd op grond van de artikelen 3:44 BW, 6:228 BW, 3:40 BW en 1:89 BW en niet blootstaat aan vernietiging op één van deze gronden. Verder heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat [appellant] met betrekking tot de overeenkomst niet werd blootgesteld aan het risico op een onaanvaardbaar zware financiële last en voor recht verklaard dat Dexia op de in deze procedure aangevoerde gronden niets meer aan [appellant] verschuldigd is. De overige vorderingen van Dexia zijn afgewezen.
[appellant] is in conventie en in reconventie in de proceskosten van Dexia veroordeeld.
De proceskosten zijn in conventie en in reconventie gecompenseerd.

5.Het oordeel van het hof

5.1.
Het hof zal oordelen dat de klachten (grieven) van [appellant] tegen het oordeel van de kantonrechter slagen en dat de vorderingen van [appellant] alsnog grotendeels moeten worden toegewezen. Het hof zal hierna uitleggen waarom.
omvang hoger beroep
5.2.
[appellant] heeft tegen het vonnis van de kantonrechter drie grieven aangevoerd. De eerste grief ziet op het oordeel van de kantonrechter dat Spaar Select niet als orderremisier optrad. De tweede grief ziet op het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat bij de totstandkoming van de overeenkomst sprake is geweest van verboden beleggingsadvieswerkzaamheden. Het hof begrijpt dat de derde grief voorwaardelijk is ingesteld, namelijk voor het geval dat het hof oordeelt dat artikel 41 NR 1999 niet is geschonden en artikel 6:101 BW toepast. De derde grief ziet op de door Dexia op de in afrekening gebrachte resterende termijnen, die volgens [appellant] voor rekening van Dexia dienen te komen.
5.3.
Dexia heeft in haar memorie van antwoord (nr. 24) bezwaar gemaakt tegen het overleggen van 30 producties bij de memorie van grieven door [appellant] . Volgens Dexia kan zij vanwege de beperkte toegestane omvang van de memorie van antwoord – ondanks dat zij toestemming heeft gekregen om het maximum van 25 pagina’s te overschrijden – onmogelijk op alle 30 producties reageren. Dexia acht deze handelwijze in strijd met de goede procesorde en verzoekt het hof aan de producties voorbij te gaan, dan wel haar in de gelegenheid te stellen alsnog inhoudelijk op de producties te reageren. Het hof volgt Dexia niet in haar betoog. De door [appellant] bij de memorie van grieven overgelegde producties betreffen producties die (grotendeels) reeds in vele door partijen gevoerde procedures zijn overgelegd en die bij partijen bekend kunnen worden verondersteld. Dexia is in haar eerdere processtukken voldoende in de gelegenheid geweest haar standpunten kenbaar te maken en voor zover de producties nog aanleiding gaven voor nieuwe inzichten, heeft zij deze voldoende kenbaar kunnen maken in de memorie van antwoord. Dexia geeft bovendien zelf aan (mva nr 24.) dat zij zich in haar reactie “beperkt” tot die stukken die op de situatie van [appellant] persoonlijk zien en derhalve relevant zijn voor de onderhavige zaak. Hierbij komt dat Dexia niet stelt dat zij enig nadeel heeft ondervonden in haar verweer in deze zaak aangaande de bij memorie van grieven overgelegde stukken.
uitgangspunt5.4.Het uitgangspunt van de rechtspraak over schadeverdeling in effectenleasezaken is dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens de afnemer door schending van haar bijzondere (precontractuele) zorgplicht om de particuliere belegger te waarschuwen voor het restschuldrisico, onderzoek te doen naar diens financiële positie en hem, zo nodig, te ontraden de effectenleaseovereenkomst aan te gaan. Met toepassing van artikel 6:101 BW blijft een deel van de schade (1/3) voor rekening van de afnemer, omdat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan hem kan worden toegerekend, namelijk dat uit de effectenleaseovereenkomst voldoende duidelijk kenbaar was dat werd belegd met geleend geld en dat het ging om een rentedragende geldlening die moest worden terugbetaald (het hofmodel).
5.5.
Voor de beoordeling van deze zaak is voorts van belang dat Dexia als professionele instelling haar complexe financiële producten aan consumenten aanbood door brochures te verstrekken met algemene informatie over de werking van haar effectenleaseproducten en zonder eigen specifieke voorlichting aan de potentiële particuliere beleggers te geven. Voor de afzet van haar producten maakte Dexia gebruik van
direct mailing(post) en van tussenpersonen, waaronder Spaar Select. Deze tussenpersonen bond Dexia aan zich door het sluiten van cliëntenremisiercontracten op grond waarvan zij bij verkoop van een Dexia-product (op basis van een door Dexia verstrekt ATP-nummer) een vergoeding ontvingen. De tussenpersonen die Dexia aan zich bond als cliëntenremisiers werden in de cliëntenremisiercontracten uit die tijd (ook) aangeduid als: “adviseur” en op haar website als “onafhankelijke gespecialiseerde financiële adviseurs” of als “financiële planners”. Uit de websites van Spaar Select (d.d. 11 mei 2000) en NBG Finance (d.d. 23 oktober 1999), waarmee Dexia (intensief) samenwerkte, volgt dat deze tussenpersonen – als cliëntenremisiers – zichzelf publiekelijk aanprezen met het opstellen van op de persoonlijke situatie toegesneden financiële adviezen.
5.6.
In de periode 31 december 1995 tot 1 januari 2007 diende op grond van de wet (Wte 1995 en NR 1999) een effectenbemiddelaar – en dus ook een cliëntenremisier – die werkzaam was bij de totstandkoming van transacties in effecten te beschikken over een vergunning. Een generieke vrijstelling van die vergunningplicht gold voor tussenpersonen die zich beperkten tot het aanbrengen van cliënten bij een effecteninstelling (zoals Dexia) die zelf over een vergunning beschikte. Volgens de toenmalige regelgeving behoefde een beleggingsadviseur geen vergunning om als zodanig op te treden, maar daarbij gold als eis dat hij zelf op generlei wijze betrokken was bij de uitvoering van effectentransacties. Het stond een cliëntenremisier derhalve niet vrij zonder vergunning mede op te treden als beleggingsadviseur. Op grond van artikel 41 NR 1999 was het de aanbieder van een effectenleaseproduct (zoals Dexia) verboden om een effectenleaseovereenkomst aan te gaan indien voorafgaand aan de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst met de afnemer een niet over een vergunning beschikkende cliëntenremisier tevens als financieel adviseur was opgetreden en de aanbieder hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn.
beroep op billijkheidscorrectie – advisering5.7.De Hoge Raad heeft geoordeeld dat er reden is voor afwijking van het aanbod van Dexia tot afwikkeling van de door haar aan de afnemer toegebrachte schade conform het hofmodel in de situatie dat een cliëntenremisier voorafgaand aan het aangaan van een effectenleaseovereenkomst en zonder vergunning een (beleggings)advies aan de afnemer heeft verstrekt en Dexia hiervan wist dan wel behoorde te weten. [1] Deze afwijking vindt haar grondslag in een beroep op de billijkheidscorrectie van artikel 6:101 lid 1, slotzin BW wegens schending van artikel 41 NR 1999, dan wel het materieel daarmee overeenkomende artikel 25 NR 1995. Indien deze situatie zich voordoet, is Dexia gehouden de gehele schade van de afnemer te vergoeden.
5.8.
Volgens Dexia kan het beroep van [appellant] op de billijkheidscorrectie van artikel 6:101 BW niet worden aanvaard.
5.9.
In het arrest van 10 juni 2022 (rov. 2.7.1 tot en met 2.10.21) [2] oordeelt de Hoge Raad dat het antwoord op de vraag wanneer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan na advies door een daarbij optredende tussenpersoon, dient te worden gevonden door vast te stellen van welke – als ‘beleggingsadvies’ te kwalificeren – activiteiten een cliëntenremisier zich diende te onthouden om vrijgesteld te blijven van de vergunningplicht (rov. 2.10.1). De reikwijdte van deze vrijstelling dient als volgt te worden bepaald (rov. 2.10.13):
- een tussenpersoon gaat de reikwijdte van de vrijstelling te buiten indien hij een bepaalde afnemer het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst of ander specifiek financieel product aanbeveelt;
- het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, dat wil zeggen dat zij voorgesteld is als geschikt voor deze afnemer, of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer;
- het moet gaan om een aanbeveling die de tussenpersoon doet in het kader van zijn beroep of bedrijf; daarvan kan ook sprake zijn als de tussenpersoon een dergelijke aanbeveling slechts incidenteel of zelfs eenmalig doet;
- geen vergunning behoeft de tussenpersoon voor het verstrekken van algemene informatie over wat effectenleaseovereenkomsten zijn, en evenmin voor het verstrekken van algemeen advies (waarbij in algemene zin wordt aangeraden een, verder op geen enkele wijze nader bepaalde, effectenleaseovereenkomst te sluiten);
- uit de enkele omstandigheid dat een tussenpersoon met de afnemer een aanvraagformulier invult, waarbij in voorkomende gevallen een fondskeuze aangekruist wordt, en dit opstuurt, volgt niet dat de tussenpersoon heeft geadviseerd.
5.10.
In het arrest van 10 juni 2022 overweegt de Hoge Raad voorts dat voor de beoordeling of de tussenpersoon voor zijn optreden een vergunning nodig had op de grond dat hij aan de afnemer een gepersonaliseerde aanbeveling tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst heeft gedaan, dat wil zeggen een aanbeveling die voorgesteld is als geschikt voor deze afnemer of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer, de navolgende omstandigheden van belang kunnen zijn:
  • de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van de afnemer;
  • de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet ook andere mogelijke effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product;
  • de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet, naast of in samenhang met het afgenomen effectenleaseproduct, een ander financieel product, zoals een hypothecaire lening, heeft geadviseerd.
Daaraan voegt de Hoge Raad toe dat deze omstandigheden van belang zijn voor de beoordeling of de tussenpersoon de afnemer een aanbeveling heeft gedaan die berust op een afweging van diens persoonlijke omstandigheden. Maar dat ook als dit niet wordt vastgesteld, de mogelijkheid bestaat dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer. De Hoge Raad overweegt dat een zodanige niet op een afweging van persoonlijke omstandigheden berustende aanprijzing onder omstandigheden mogelijk ook als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd, maar de tussenpersoon daarmee niettemin de reikwijdte van zijn vrijstelling te buiten gaat.
5.11.
Niet betwist is dat Spaar Select optrad als cliëntenremisier voor Dexia en als zodanig was geregistreerd in het STE-register. Tussen partijen staat ook vast dat Spaar Select niet over de nodige vergunning beschikte om tevens als adviseur op te treden.
5.12.
[appellant] heeft een uiteenzetting gegeven van de wijze waarop Spaar Select in zijn geval heeft bemiddeld bij de totstandkoming van de overeenkomst onder “A. Feiten in deze zaak” van de inleidende dagvaarding. De stellingen van [appellant] komen, samengevat, op het volgende neer. [appellant] heeft contact opgenomen met Spaar Select naar aanleiding van een advertentie in een tijdschrift. Het beschreven product klonk de heer [appellant] goed in de oren. Bovendien herkende de heer [appellant] Spaar Select als de hoofdsponsor van de nationale schaatsploeg en dat wekte zijn vertrouwen. Er werd een huisbezoek ingepland met een financieel adviseur. De heer [de adviseur van Spaar Select] (hierna: de adviseur) is vervolgens bij [appellant] thuis geweest. Tijdens het huisbezoek, waar de echtgenote van [appellant] ook bij aanwezig is geweest, is er met de adviseur gesproken over de financiële situatie en de financiële wensen van [appellant] . Zo gaf [appellant] aan spaargeld beschikbaar te hebben en dit te willen gebruiken om vermogen op te bouwen voor pensioenaanvulling en eventuele vervroegde uitdiensttreding. De adviseur adviseerde hierop het Allround Sparen product. Volgens de adviseur kon met dit product voldoende vermogen worden opgebouwd om deze wensen te realiseren. De adviseur heeft met [appellant] gesproken over de hoeveelheid spaargeld die [appellant] in één keer kon inleggen. [appellant] gaf, gezien zijn leeftijd, aan een looptijd te willen van maximaal vijf jaar. De adviseur heeft op basis van deze informatie het product Allround Sparen geadviseerd en de hoogte van de vooruitbetaling op deze overeenkomst (NLG 14.400,-) bepaald.
[appellant] – douanier van beroep – had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe
financiële producten en vertrouwde op het advies van de adviseur. [appellant] heeft het advies van de adviseur opgevolgd en is de overeenkomsten met Dexia aangegaan, aldus [appellant] .
De adviseur is een laatste keer langs geweest met de papieren om het een en ander in orde
te maken. De overeenkomst is door [appellant] ondertekend.
5.13.
Dexia betwist de door [appellant] gestelde feiten en weerspreekt de door [appellant] uit voormelde gang van zaken getrokken conclusie, namelijk dat Spaar Select verstrekkender heeft geadviseerd dan haar op grond van haar vrijstelling was toegestaan. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:862). Dexia stelt zich in haar akte uitlaten jurisprudentie op het standpunt dat het aan [appellant] is om te bewijzen dat er sprake is van een gepersonaliseerde aanbeveling. Uit de (algemene) stellingen en producties van [appellant] volgt dit niet, aldus Dexia.
5.14.
Het hof overweegt als volgt. De door [appellant] beschreven gang van zaken duidt erop dat een medewerker van Spaar Select een gepersonaliseerde aanbeveling tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst heeft gedaan. Uit zijn stellingen volgt immers dat (i) de adviseur van Spaar Select heeft geïnformeerd naar de wensen en financiële situatie van [appellant] , (ii) [appellant] zijn financiële doel om vermogen op te bouwen voor pensioenaanvulling en eventuele vervroegde uitdiensttreding aan de adviseur kenbaar heeft gemaakt, (iii) de adviseur vervolgens een specifiek effectenleaseproduct van een specifieke aanbieder, te weten Allround Sparen van (de rechtsvoorganger van) Dexia, heeft geadviseerd, (iv) met welk product volgens de adviseur een goede aanvulling op [appellant] ’s vermogen voor pensioenaanvulling en eventuele vervroegde uitdiensttreding kon worden gerealiseerd. De tussenpersoon heeft derhalve niet volstaan met het verstrekken van algemene informatie zonder commentaar te geven of een waardeoordeel te vellen, waar Spaar Select als cliëntenremisier wel toe gehouden was. Daarmee is voldaan aan de door de Hoge Raad in zijn arrest van 10 juni 2022 geformuleerde criteria, zoals hier opgenomen in 5.9 en 5.10. Dexia heeft de door [appellant] beschreven gang van zaken in algemene termen weersproken, maar dat laat onverlet dat er concrete aanknopingspunten zijn dat het sluiten van de overeenkomst is gegaan zoals [appellant] stelt. Zo staat op de tussen [appellant] en Dexia gesloten effectenleaseovereenkomst vermeld de stempel van [de adviseur van Spaar Select] van Spaar Select Doetinchem en ook “Adviseur: [nummer2] -Spaar Select B.V.”. Daarnaast biedt ook de werkwijze van Spaar Select zoals zij die publiekelijk bekend heeft gemaakt (zie rechtsoverweging 5.5 en hierna 5.18) steun aan het betoog van [appellant] dat de gesprekken tussen hem en de medewerker van Spaar Select zo zijn verlopen als door hem is gesteld.
5.15.
Het hof is van oordeel dat tegenover de gemotiveerde stellingname van [appellant] Dexia meer concreet had moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Voor zover Dexia stelt dat sprake is van bewijsnood, omdat zij de betrokken tussenpersoon niet meer kan horen, komt dat voor haar rekening en risico, omdat, zoals hiervoor uiteengezet, Dexia er destijds bewust van heeft afgezien om eigen specifieke voorlichting te geven aan potentiële klanten en voor de afzet van haar producten gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon. Nu het aan Dexia als een aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van haar cliëntenremisiers cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt, had het op haar weg gelegen om op dit punt controle uit te oefenen. Dit temeer omdat de tussenpersoon een provisie ontving voor het aanbrengen van een cliënt en aldus een financieel belang had bij de totstandkoming van een of meer overeenkomsten tussen Dexia en [appellant] . Dat zij destijds heeft nagelaten controle uit te oefenen en kennelijk ook geen administratie heeft bijgehouden van de bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken (medewerker van de) tussenpersoon, is een omstandigheid die voor haar rekening en risico moet komen.
5.16.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [appellant] vergunningplichtig is geadviseerd door Spaar Select. Aan (nadere) bewijslevering aan de zijde van Dexia wordt niet toegekomen omdat Dexia – als gevolg van omstandigheden die voor haar risico komen – de door [appellant] gestelde feiten onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
beroep op billijkheidscorrectie – wetenschap
5.17.
Voor het beroep op de billijkheidscorrectie is, naast het vereiste van advisering door de tussenpersoon, ook vereist dat Dexia wist of behoorde te weten dat Spaar Select [appellant] zodanig heeft geadviseerd dat zij buiten de grens van haar vrijstelling is getreden.
5.18.
Dexia heeft, zoals hiervoor reeds overwogen, voor de distributie van haar effectenleaseproducten gekozen voor de inzet van tussenpersonen als cliëntenremisiers. Onder verwijzing naar eerdere rechtspraak waarin dezelfde documentatie werd beoordeeld, overweegt het hof dat uit de door [appellant] overgelegde stukken (die voor zover ze hier niet zijn overgelegd genoegzaam bij partijen bekend zijn) in voldoende mate blijkt dat Dexia wist dan wel behoorde te begrijpen dat Spaar Select de afnemers regelmatig niet slechts in het algemeen over deze producten informeerde, maar de producten ook onderdeel liet zijn van een specifiek op de persoon toegesneden advies. [3] Zo volgt (onder meer) uit jaarverslagen van Dexia (1997 en 2001), de website van Dexia (mei 2000), een artikel uit het Financieel Dagblad (april 1998) en een interview met de directeur van het bedrijfsonderdeel beleggingsproducten van Dexia in het tijdschrift “Het effect Spaar Select” van Spaar Select (2000) dat Dexia bewust gebruikmaakte van de tussenpersonen als afzetkanaal juist omdat zij belangstellenden van een persoonlijk advies konden voorzien, terwijl uit de website van Spaar Select (2002) blijkt dat Spaar Select – hoewel cliëntenremisier – zichzelf publiekelijk aanprees met het opstellen van op de persoonlijke situatie toegesneden adviezen. Daarbij heeft Dexia in een – ook in deze procedure overgelegd – memorandum ook het standpunt ingenomen dat de werkzaamheden van de tussenpersonen, met wie zij werkte op basis van (een) cliëntenremisierovereenkomst(en), zich zelden beperkten tot de werkzaamheden van een cliëntenremisier in strikte zin en dat doorgaans sprake was van het geven van beleggingsadvies.
5.19.
Nu Dexia de aan de overgelegde stukken ontleende conclusies die [appellant] hieraan verbindt onvoldoende gemotiveerd en concreet heeft tegengesproken, concludeert het hof dat Dexia wist (dan wel behoorde te begrijpen) hoe Spaar Select werkte en om die reden had moeten onderzoeken of in het geval van [appellant] de betrokken cliëntenremisier de grens van het toelaatbare had overschreden door hem tot de aanschaf van een product van Dexia te bewegen. Het hof is van oordeel dat het onder deze omstandigheden op de weg van Dexia had gelegen om nadat [appellant] door de tussenpersoon was aangebracht zich ervan te vergewissen of hij door de tussenpersoon was geadviseerd en de op haar rustende verplichtingen als vergunninghoudende financiële instelling (alsnog) gestand te doen. Nu zij dat in dit geval heeft nagelaten en het risico van verboden advisering door haar cliëntenremisier zich zoals hiervoor vastgesteld heeft verwezenlijkt, komt haar – behoudens bijzondere omstandigheden die zijn gesteld noch gebleken – geen beroep toe op de omstandigheid dat zij van de advisering geen wetenschap had en dit ook niet behoorde te begrijpen.
beroep op billijkheidscorrectie – conclusie
5.20.
De conclusie luidt dat het beroep van [appellant] op de billijkheidscorrectie slaagt. Het gevolg hiervan is dat de schade van [appellant] volledig door Dexia moet worden vergoed. De grief II van [appellant] slaagt. De overige grieven (grief I en de voorwaardelijke grief III) van [appellant] behoeven gelet op het voorgaande geen nadere bespreking.
5.21.
De overige verweren van Dexia tegen de vorderingen van [appellant] , waaronder het beroep op schending van de klachtplicht en het beroep op verjaring, zijn door de kantonrechter op goede gronden verworpen. Het hof neemt deze overwegingen over en maakt die tot de zijne.
causaal verband
5.22.
Voor zover Dexia in haar akte uitlaten jurisprudentie stelt dat er geen causaal verband is tussen het verzuim van de waarschuwingsplicht en het aangaan van de overeenkomst, heeft zij hierover geen grief ingesteld zodat aan deze stelling voorbij wordt gegaan.
vordering van [appellant]
5.23.
De door [appellant] gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld door [appellant] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [appellant] niet alleen als klant aanbracht maar [appellant] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
5.24.
De door [appellant] gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn niet toewijsbaar. In de rechtspraak is reeds eerder beslist dat de door Leaseproces voor opdrachtgevers zoals [appellant] verrichte werkzaamheden – advisering over de kansen en mogelijkheden van een schikking of procedure in verband met de Duisenberg-regeling, de arresten van het gerechtshof Amsterdam en van de Hoge Raad uit 2009, de relevante rechtspraak nadien, het opstellen en versturen van de “opt-out” verklaring, een sommatiebrief en brieven ter stuiting van de verjaring – niet als buitengerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking komen. [4]
omvang schade
5.25.
De als gevolg hiervan door [appellant] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door [appellant] betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen minus (dividend)uitkeringen) en het niet vergoede gedeelte van de eventueel betaalde (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten, één en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [appellant] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. Ook dient een eventueel eerder betaalde schadevergoeding in aanmerking te worden genomen. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag vanaf elk moment waarop schade wordt geleden. Het voorgaande betekent voor de onderhavige inleg, bestaande uit termijnbetalingen en eventuele aflossingen, dat de wettelijke rente over elk betaald gedeelte van de inleg verschuldigd wordt vanaf de dag van betaling van het desbetreffende gedeelte (HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198). Daarbij geldt dat er geen voordeelstoerekening plaatsvindt op de ten tijde van de schadebegroting reeds verschenen wettelijke rente omdat een aanspraak op wettelijke rente over nadeel dat bij de voordeelstoerekening tegen voordelen wegvalt, moet worden geacht niet te zijn ontstaan. Slechts over het nadeel dat na voormelde wijze van voordeelstoerekening resteert, kan wettelijke rente in aanmerking worden genomen (HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). Indien in het verleden een uitbetaling op grond van het hofmodel heeft plaatsgevonden, dient Dexia nog 1/3 deel van de restschuld te voldoen. Dit bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling van dat deel van de restschuld door [appellant] aan Dexia tot de voldoening door Dexia.
slotsom
5.26.
Het hoger beroep van [appellant] slaagt en de vorderingen van [appellant] zullen alsnog grotendeels worden toegewezen. Omdat Dexia de volledige schade van [appellant] moet vergoeden, moet ook de in het vonnis uitgesproken verklaring voor recht dat Dexia niets meer aan [appellant] verschuldigd is, vernietigd worden. De overige in reconventie uitgesproken verklaringen voor recht worden niet vernietigd, omdat [appellant] daartegen geen (kenbare) grieven heeft aangevoerd. Omdat Dexia grotendeels in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof Dexia tot betaling van de proceskosten bij de kantonrechter in conventie en in reconventie en in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 26 juni 2019, met uitzondering van de onder 5.3. en 5.4. in het dictum van het vonnis uitgesproken verklaringen voor recht en beslist;
6.1.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld door hem als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat Spaar Select [appellant] niet alleen als klant aanbracht maar hem tevens persoonlijk had geadviseerd en Spaar Select geen vergunning daarvoor bezat,
6.2.
veroordeelt Dexia om aan [appellant] te betalen de als gevolg van het hiervoor genoemde onrechtmatige handelen van Dexia door [appellant] geleden schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in r.o. 5.25.,
6.3.
veroordeelt Dexia tot betaling van de volgende proceskosten van de eerste aanleg van [appellant] :
€ 98,01 aan explootkosten
€ 476,00 aan griffierecht
€ 900,00 aan salaris van gemachtigde in conventie
€ 450,00 aan salaris van gemachtigde in reconventie
Al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
6.4.
veroordeelt Dexia tot betaling van de volgende proceskosten in hoger beroep van [appellant] :
€ 81,83 aan explootkosten
€ 338,00 aan griffierecht
€ 1.774,50 aan salaris van de advocaat (1,5 punt x appeltarief II á € 1.183,00)
Al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
6.5.
verklaart dit arrest wat betreft de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, O.G.H. Milar en A. van Zanten-Baris, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
16 januari 2024.

Voetnoten

1.HR 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 en HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935.
2.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.
3.Zie o.m. hof Arnhem-Leeuwarden 3 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8984. Zie ook: hof ’s-Hertogenbosch 6 december 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:4076.
4.HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.