ECLI:NL:GHARL:2024:6549

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
23/2666
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vaststelling van de WOZ-waarde van een woning nabij hoogspanningsleidingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een woning gelegen aan [adres1] in [woonplaats]. De heffingsambtenaar van de gemeente Hattem had de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2021 vastgesteld op € 255.000. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en aanslag, maar de heffingsambtenaar heeft deze handhaafd. De Rechtbank Gelderland heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 19 september 2024 is de gemachtigde van belanghebbende, mr. A. Bakker, verschenen, evenals de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar. In geschil is of de heffingsambtenaar alle relevante stukken heeft overgelegd en of hij de toezendverplichting uit de Wet WOZ heeft geschonden. Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft verstrekt, terwijl de heffingsambtenaar dit ontkent. Daarnaast is er een geschil over de motivering van de uitspraak op bezwaar en de vraag of de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld.

Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar aan zijn verplichtingen heeft voldaan en dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De kosten voor griffierecht en proceskosten worden niet vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/2666
uitspraakdatum: 22 oktober 2024
Uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 25 juli 2023, nummer ARN 22/4245, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Hattem(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres1] 6 te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2021, voor het jaar 2022 vastgesteld op € 255.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft digitaal plaatsgevonden op 19 september 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord: mr. A. Bakker, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] (taxateur).

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. De woning betreft een in 1977 gebouwde rijwoning met een berging en een tuinhuis. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 111 m2 en een kaveloppervlakte van 200 m2. De woning is gelegen op 90 meter afstand van hoogspanningsleidingen.
2.2.
De (gemachtigde van) belanghebbende heeft op 17 februari 2022 bezwaar ingediend tegen de onder 1.1. genoemde beschikking en aanslag. In het bezwaarschrift is, voor zover hier van belang, het volgende verzoek opgenomen:

Belanghebbende wenst een matrix, grondstaffels en taxatieverslag te ontvangen op grond van een arrest van de Hoge Raad ECLI:NL:HR:2018:1316, overweging 2.3.3. (…) Belanghebbende wenst tevens een matrix, de IWOZ-kaarten, alle transacties die in het kader van de modelmatige waardebepaling zijn gehanteerd en de grondstaffel te ontvangen (ECLI:NL:HR:2018:1316, overweging 2.3.3).
2.3.
De heffingsambtenaar heeft het taxatieverslag van de woning, de grondstaffel en een taxatiekaart aan belanghebbende verstrekt. Het taxatieverslag bevat een algemene toelichting op de daarin gehanteerde objectgegevens, waaronder het type woning, de onderdelen, het bouwjaar, de inhoud en de oppervlakte van de woning en van drie vergelijkingsobjecten. De taxatiekaart bevat de KOUDV-factoren van de woning.
2.4.
De heffingsambtenaar heeft de voor de woning vastgestelde waarde in (hoger) beroep onderbouwd met een taxatiematrix. In die matrix is de waarde van de onroerende zaak verder bepaald aan de hand van drie vergelijkingsobjecten die ook nabij hoogspanningsleidingen zijn gelegen. Referentieobjecten 1 en 2 zijn gelegen op 100 meter afstand van de hoogspanningsleidingen en referentieobject 3 is gelegen op 235 meter afstand van de hoogspanningsleidingen.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de heffingsambtenaar alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend, de heffingsambtenaar bevestigend.
3.2.
Verder is in geschil of de toezendverplichting als bedoeld in artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ door de heffingsambtenaar is geschonden, en zo ja, welke gevolgen hieraan moeten worden verbonden. Belanghebbende stelt dat de toezendverplichting is geschonden en dat dit moet leiden tot een veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten en tot vergoeding van het griffierecht in beroep en hoger beroep. Volgens de heffingsambtenaar is met de stukken die hij heeft verstrekt aan de toezendverplichting voldaan en is van benadeling van belanghebbende geen sprake.
3.3.
Partijen houdt ook verdeeld het antwoord op de vraag of de heffingsambtenaar in zijn uitspraak op bezwaar het motiveringsbeginsel heeft geschonden. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.
3.4.
In geschil is voorts of de heffingsambtenaar het verbod van willekeur en het vertrouwensbeginsel heeft geschonden bij het vaststellen van de WOZ-waarde van de woning. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.
3.5.
Tot slot is in geschil of de waarde van de woning per de waardepeildatum te hoog is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en bepleit een waarde van € 211.000. De heffingsambtenaar beantwoordt die vraag ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

Omvang van het dossier
4.1.
Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar niet aan zijn uit artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voortvloeiende verplichting heeft voldaan om alle op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen. Hij stelt dat de iWOZ-vastgoedkaarten en de bouwtekeningen van de referentieobjecten daartoe ook behoren. De heffingsambtenaar ontkent van deze door belanghebbende bedoelde stukken gebruik te hebben gemaakt bij de onderhavige woz-waardering. Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof het tegendeel niet aannemelijk gemaakt Dit betekent dat de door belanghebbende genoemde stukken geen stukken vormen als bedoeld in artikel 8:42 Awb. Belanghebbendes klacht op dit punt faalt derhalve.
Artikel 40, lid 2 Wet WOZ
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de heffingsambtenaar de KOUDV-factoren van de referentieobjecten niet heeft verstrekt in de bezwaarfase. Wel is in geschil of belanghebbende hierom voldoende specifiek heeft verzocht.
4.3.
De heffingsambtenaar dient op grond van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ aan degene te wiens aanzien een beschikking is genomen, op verzoek een afschrift te verstrekken van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde. De gevraagde gegevens kunnen eveneens betrekking hebben op de vergelijkingsobjecten die voor de waardevaststelling zijn gebruikt. [1] Dit verzoek moet voldoende specifiek zijn. Dat betekent dat belanghebbende in zijn verzoek moet aangeven welke bepaalde gegevens hij wenst en van welke onroerende zaken hij die gegevens wenst. [2]
4.4.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de heffingsambtenaar op grond van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ gehouden was om, overeenkomstig het verzoek in het bezwaarschrift (zie 2.2.), onder andere de KOUDV-factoren van de referentieobjecten aan hem toe te zenden.
4.5.
De heffingsambtenaar stelt dat het verzoek van belanghebbende (zie 2.2) niet voldoende specifiek was en dat hij daarom niet gehouden was om de KOUDV-factoren van de referentieobjecten aan belanghebbende toe te zenden.
4.6.
Naar het oordeel van het Hof is het gelijk op dit punt aan de zijde van de heffingsambtenaar. Het verzoek dat belanghebbende in zijn bezwaarschrift heeft gedaan is ten aanzien van de KOUDV-factoren van de referentieobjecten niet voldoende specifiek genoeg geweest. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof desgevraagd verklaard dat hij na het ontvangen van de overige gegevens van de heffingsambtenaar, opnieuw, per e-mail, heeft verzocht om de KOUDV-factoren van de referentieobjecten. De heffingsambtenaar heeft dit gemotiveerd betwist. Dat belanghebbende dit verzoek ten aanzien van de KOUDV-factoren van de referentieobjecten ‘opnieuw’ zou hebben gedaan is niet aannemelijk geworden. Daarvan is door belanghebbende geen enkel bewijs aangedragen.
Schending motiveringsbeginsel
4.7.
Daargelaten dat in een zaak als deze in (hoger) beroep de vastgestelde waarde in volle omvang wordt beoordeeld, gaat het Hof voorbij aan de door belanghebbende in hoger beroep gestelde schending van het motiveringsbeginsel wat betreft de uitspraak op bezwaar. De uitspraak op bezwaar voldoet naar het oordeel van het Hof aan de eisen van artikel 7:12 Awb. De omstandigheid dat, zoals belanghebbende stelt, niet alles van hetgeen is besproken op de hoorzitting volledig is weergegeven in de uitspraak, doet – wat daarvan overigens zij – niet aan die conclusie af.
Schending verbod van willekeur en het vertrouwensbeginsel
4.8.
Het Hof is met de Rechtbank van oordeel dat geen sprake is van schending van het verbod van willekeur of van het vertrouwensbeginsel. Het Hof neemt de overwegingen 14, 15 en 16 van de Rechtbank over en maakt deze tot de zijne.
WOZ-waarde
4.9.
De waarde als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ is naar de bedoeling van de wetgever ‘de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding’ (Kamerstukken II 1992/93, 22.885, nr. 3, blz. 44).
4.10.
Belanghebbende heeft de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van de onroerende zaak gemotiveerd betwist. Daarom rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat die waarde niet te hoog is (vgl. HR 14 oktober 2005, nr. 40.299, ECLI:NL:HR:2005:AU4300 (Oostflakkee), r.o. 3.2). Bij beantwoording van de vraag of hij daarin slaagt zijn niet alleen de bewijsmiddelen die de heffingsambtenaar daartoe aandraagt van belang, maar ook de stukken en stellingen die belanghebbende ter betwisting daarvan aandraagt (HR 3 maart 2023, nr. 22/02928, ECLI:NL:HR:2023:332, r.o. 3.2).
4.11.
Indien de belanghebbende beroep doet op feiten en omstandigheden die volgens hem tot een lagere waardering van de onroerende zaak leiden, zoals vervuiling of veroudering, is het aan hem te stellen, en bij betwisting te bewijzen, dat dergelijke feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan. Slaagt de belanghebbende daarin, dan brengt een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat de heffingsambtenaar aannemelijk dient te maken dat met die feiten en omstandigheden bij het vaststellen van de waarde voldoende rekening is gehouden (vgl. HR 10 juni 2011, nr. 10/02708, ECLI:NL:HR:2011:BQ7597, r.o. 3.2.4, HR 10 juli 2015, nr. 14/05141, ECLI:NL:HR:2015:1776, r.o. 2.4, en HR 12 april 2024, nr. 22/03770, ECLI:NL:HR:2024:571, r.o. 4.2.3).
4.12.
Slechts indien de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of de belanghebbende de (eventueel) door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechter – desgeraden na inwinning van een deskundigenbericht – zelf tot een vaststelling in goede justitie van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen (vgl. HR 14 oktober 2005, nr. 40.299, ECLI:NL:HR:2005:AU4300 (Oostflakkee), r.o. 3.2). Dat betekent niet meer dan dat de rechter de waarde van de onroerende zaak alleen op een door hem gekozen grondslag mag vaststellen indien de heffingsambtenaar niet het van hem te verlangen bewijs heeft geleverd en, zo de belanghebbende een lagere waarde heeft bepleit, ook hij zijn daartoe aangevoerde stellingen niet aannemelijk heeft gemaakt (vgl. HR 12 april 2024, nr. 22/03770, ECLI:NL:HR:2024:571, r.o. 4.2.2).
4.13.
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde wijst de heffingsambtenaar op een taxatierapport van 17 oktober 2022, opgesteld door [naam2] , taxateur. Hierin is de waarde van de woning per waardepeildatum op € 266.000 getaxeerd aan de hand van verkoopcijfers van drie woningen die omstreeks de waardepeildatum zijn verkocht.
4.14.
Gezien het soort object (rijwoning), de locatie ( [plaats1] en omgeving), het bouwjaar (omstreeks 1977), de gebruiksoppervlakte (111 m2), de kavel (200 m2) en de overige kenmerken (berging en tuinhuis), zijn de vergelijkingsobjecten goed vergelijkbaar met de woning om hieruit conclusies te kunnen trekken met betrekking tot de gezochte waarde. Bij de herleiding van de waarde van de woning uit de (gecorrigeerde) verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten, heeft de taxateur naar het oordeel van het Hof voldoende rekening gehouden met de onderlinge verschillen.
4.15.
Voor de stelling van belanghebbende dat niet inzichtelijk is gemaakt op welke wijze de verkoopprijzen zijn geïndexeerd, is het Hof van oordeel dat de heffingsambtenaar met de verstrekking van de gerealiseerde verkoopprijzen, de gehanteerde taxatiewaarden en de verkoopdata van de referentieobjecten, de indexeringspercentages voldoende inzichtelijk heeft gemaakt. Voor zover belanghebbende hiermee ook de juistheid van de indexatie heeft willen betwisten, is het Hof van oordeel dat hij dit onvoldoende gemotiveerd heeft gedaan.
4.16.
De betwisting van de door de heffingsambtenaar gehanteerde woonoppervlakte van de woning en de referentieobjecten is naar het oordeel van het Hof onvoldoende gemotiveerd en kan derhalve niet slagen. Bovendien zou in dit verband, gelet op het arrest HR 12 april 2024, nr. 22/03770, ECLI:NL:HR:2024:571, de bewijslast op belanghebbende rusten.
4.17.
Met betrekking tot de ligging van de woning nabij hoogspanningsleidingen en het mogelijke waardedrukkende effect daarvan merkt het Hof het volgende op. Net als de woning zijn ook de vergelijkingsobjecten gelegen nabij hoogspanningsleidingen zodat een eventuele waardedruk moet worden geacht te zijn verdisconteerd in de verkoopprijzen van deze vergelijkingsobjecten.
4.18.
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof gewezen op [adres1] 16 als referentieobject. De heffingsambtenaar heeft desgevraagd en onweersproken gesteld dat deze woning op 22 oktober 2019 voor € 250.000 is verkocht. Met de heffingsambtenaar is het Hof van oordeel dat de verkoopdatum (22 oktober 2019) te ver van de waardepeildatum (1 januari 2021) is gelegen om in deze procedure als referentieobject te kunnen dienen.
4.19.
Verder heeft belanghebbende in zijn hogerberoepschrift gesteld dat [adres2] 40 als referentieobject in aanmerking moet worden genomen. De heffingsambtenaar heeft onweersproken gesteld dat deze woning op 20 november 2019 is verkocht. Met de heffingsambtenaar is het Hof van oordeel dat de verkoopdatum (20 november 2019) te ver van de waardepeildatum (1 januari 2021) is gelegen om in deze procedure als referentieobject te kunnen dienen.
4.20.
De slotsom van het Hof is dat de heffingsambtenaar met het taxatierapport en de daarop gegeven toelichting aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning per de waardepeildatum niet te hoog is vastgesteld.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond. Hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, doet aan deze conclusie niet af.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter in tegenwoordigheid van A. Tax als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2024.
De griffier, De voorzitter,
A. Tax R. den Ouden
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052, r.o. 3.2.1 t/m 3.2.5.
2.Hof Arnhem-Leeuwarden 23 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2837, r.o. 4.8 en 4.15.